oefen vragen! met persoonsvorm, werkwoorden, ott en ovt

Oefenen! 

 Doel: we oefenen met de persoonsvorm, werkwoorden, tegenwoordige en verleden tijd
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefenen! 

 Doel: we oefenen met de persoonsvorm, werkwoorden, tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De tegenwoordige tijd is NU.
Welke zin is in de tegenwoordige tijd?
A
De kinderen spelen in de tuin.
B
De kinderen speelden in de tuin.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de tegenwoordige tijd?
A
Ik loop.
B
Ik liep.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

tegenwoordige tijd
verleden tijd
ik zie
hij kijkt
hij keek
Ik sliep
ik zag
wij gooien
ik gooi
Wij zwommen

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
loop
zijn
hond
tafel
bloempje
glas
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moet
wil
geeft

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedereen kan schommelen

Wat is de persoonsvorm?
A
Iedereen
B
kan
C
Schommelen

Slide 6 - Quizvraag

Antwoord B: vinden.
De persoonsvorm is altijd ...
A
een persoon
B
een dier of ding
C
een werkwoord
D
weet ik veel??

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is bijna vakantie

Wat is de persoonsvorm?
A
vakantie
B
is
C
bijna
D
het

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik zit aan tafel.

Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
tafel
C
aan
D
zit

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
De zin in een andere tijd zetten
B
de zin vragend maken
C
A en B zijn allebei goed

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er staat een meisje in de klas.

Wat is de persoonsvorm?
A
er
B
staat
C
een
D
meisje

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

ZWAAIEN
A
hij zwaait
B
hij zwaaid
C
A en B kunnen allebei gewoon

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

VINDEN
A
hij vindt
B
hij vind
C
A en B zijn allebei goed

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud de woorden
B
Hij onthoudt de woorden
C
A en B zijn allebei goed

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

LOPEN
A
Loop jij weg?
B
Loopt jij weg?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

RADEN
A
Raad jij het juiste woord?
B
Raadt jij het juiste woord?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

GEBEUREN
A
het gebeurt
B
het gebeurd

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

BRANDEN
A
het brand
B
het brandt
C
A en B kunnen allebei

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

WORDEN
A
Jij wordt
B
Jij word
C
Jij wort

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
A
ik puzzel
B
ik puzzle
C
ik puzzelde
D
ik puzelde

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let op! 

Open vragen: zinnen maken

Van tegenwoordige tijd                              verleden tijd! 

Van verleden tijd                           tegenwoordige tijd!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de zin in de verleden tijd:
Hij ziet zijn zus

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de zin in de verleden tijd:
Zij kookt de rijst

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de zin in de tegenwoordige tijd:
Hij zwom in de zee

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de zin in de tegenwoordige tijd:
Hij sliep de hele dag

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel:

 We oefenen met de persoonsvorm, werkwoorden, tegenwoordige en verleden tijd
Gelukt?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap hoe ik de tegenwoordige tijd kan maken
Ja
Nee
Een klein beetje

Slide 28 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap hoe ik de verleden tijd kan maken
Ja
Nee
Een klein beetje

Slide 29 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat werkwoorden zijn
Ja
Nee
Een klein beetje

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat de persoonsvorm is
Ja
Nee
Een klein beetje

Slide 31 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet/ wil je nog extra mee oefenen?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies