Taalverzorging H.4

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Taalverzorging H.4

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is het duidelijks geformuleerd?
A
Men kan plaatsnemen in de wachtruimte
B
U kunt plaatsnemen in de wachtruimte
C
In de wachtruimte kan worden plaatsgenomen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is het duidelijkst geformuleerd?
A
Bij deze bedankt voor het gesprek. Dank u.
B
Ik wil u bij deze bedanken voor het gesprek.
C
Bedankt voor het gesprek.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz Taalverzorging 4
Nederlands - P4 - Erica Brandes

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een signaalwoord?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen.
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben.
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig-naamwoord.
D
Woorden die extra informatie geven.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De woorden 'met wie', 'aan wie' en 'door wie' verwijzen naar...
A
dingen
B
personen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is congruentie?
A
Het getal van de pv en het ow komen overeen
B
Het getal van de pv en het ow komen niet overeen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Is hier sprake van congruentie of incongruentie:

Een aantal mensen komt altijd te laat.
A
congruentie
B
incongruentie

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier sprake van congruentie of incongruentie:

Het blijkt dat de jeugd in ons land tamelijk veel alcohol drinken.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


In welke zin staat een congruentiefout?
A
De opkomst van stemgerechtigden bij de verkiezingen was lager ten opzichte van voorgaande verkiezingsjaren.
B
Een school zeldzame vissen vond de dood door het eten van gedumpt verpakkingsmateriaal.
C
Het invullen van digitale enquêtes zijn voor veel jongeren een manier om snel wat bij te verdienen.
D
Met behulp van een sterke magneet wordt ijzer - en plasticafval van elkaar gescheiden.

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is hier sprake van congruentie of incongruentie?

Tachtig procent van de eindexamenleerlingen is geslaagd.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn, dat heet congruentie.
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quizvraag

ik werk
jij werkt
hij/zij/het werkt

wij werken
jullie werken
zij werken

Samengestelde zinnen hebben twee of meer persoonsvormen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Samengestelde zinnen --> zijn zinnen met meer dan 1 persoonsvorm

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
De temperatuur zal morgen in het noorden van het land dalen naar zo’n 18 graden.
B
Omdat ik mijn arm in het gips heb, kan ik niet mee naar het zwembad.
C
Tijdens mijn maatschappelijke stage in het ziekenhuis heeft Ahmed veel geleerd.
D
In onze klas werd fel gediscussieerd over de ruzie tussen Herman en Boris.

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Bram voetbalt en hij zit op tafeltennis.
B
Door de vele fietsers in de stad kan de tram lastig rijden.
C
Na de kerstvakantie begint het nieuwe kalenderjaar.
D
Terwijl ik op de bus wachtte, werd ik nat gespetterd door een auto.

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Mijn buurjongen was zijn zusje weer eens vergeten.
B
Banjer rent door het park en zijn baasje rent erachteraan.
C
Toen het begon te waaien, deden we snel onze jas aan.
D
De dansjes van Tiktok zijn heel populair tegenwoordig.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies