Tag questions

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Tag questions
Aangeplakte vragen

Wat zijn aangeplakte vragen,en wanneer gebruik je ze?

?
?
?
?
?
?
?
?
?
?

Slide 2 - Tekstslide

Goals
At the end of this lesson...

  • You know how and when to use 'Tag questions'

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog over aangeplakte vragen (Tag questions)

Slide 4 - Open vraag

Wat is een tag question?
Bij een tag question stel je aan het eind van je zin een bevestigende vraag.

Jij speelt voetbal, toch?
You play soccer, don't you?
Jouw moeder is verpleegster, of niet?
Your mother is a nurse, isn't she?
Het regent niet buiten, of wel?
It isn't raining outside, is it?


Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je een tag question in het Engels?

Om een zin met een bevestigende vraag te maken in het Engels moet je 3 stappen volgen:
1. Is de zin wel of niet ontkennend?
2. Welk werkwoord gebruik je?
3. Welk persoonlijk voornaamwoord gebruik je?

Slide 6 - Tekstslide

Stap 1: Ontkennend of niet?
Is het eerste deel van de zin een ontkenning of niet? 
In het volgende voorbeeld is het eerste deel van de zin een ontkenning, dat zie je door dat er not in de zin staat.
Als het eerste deel ontkennend is, is het tweede deel van de zin géén ontkenning.

You haven't touched my sandwich, have you?
I                      1e zinsdeel                          I
I   2e zinsdeel   I

Slide 7 - Tekstslide

Als het eerste deel van de zin positief is het tweede deel van de zin negatief.
A
Deze stelling klopt.
B
Deze stelling klopt niet.

Slide 8 - Quizvraag

My mother doesn't like romantic novels, doesn't she.
A
Deze zin klopt
B
Deze zin klopt niet

Slide 9 - Quizvraag

You haven't been to the gym, have you?
A
Deze zin klopt.
B
Deze zin klopt niet.

Slide 10 - Quizvraag

Stap 2: Welk werkwoord?
Staat er een vorm van 'to be' of 'have got' in de zin dan herhaal je dit werkwoord in de 'tag question'

Father was quite upset, wasn't he?

She hasn't got any siblings, has she?

Slide 11 - Tekstslide

Stap 2: Welk werkwoord?
Voor een question tag gebruik je vaak een hulpwerkwoord.
 can - could - do - have - may - might - must - shall - should - will - would

Father can build this, can't he?

We must make all of our homework before the weekend, mustn't we?

Slide 12 - Tekstslide

Noem 3 hulpwerkwoorden

Slide 13 - Open vraag

Stap 2: Welk werkwoord?
Staat er geen vorm van 'to be'/'have got' of hulpwerkwoord in de zin dan maak je de tag question met do/don't, does/doesn't, did/didn't

They like each other, don't they?
Roy lives with his mom, doesn't he?
You saw her at the fair yesterday, didn't you?

Slide 14 - Tekstslide

Deze 2 werkwoorden herhaal je altijd in de 'Tag question'
To .... en

Slide 15 - Open vraag

Stap 3: Persoonlijk voornaamwoord

Je gebruikt I, you, he, she, it, we, you of they.

In de volgende zin is 'Father' een hij dus gebruik je 'he'
Father can fix it, can't he?

Bij iets onzijdigs, zoals een voorwerp gebruik je 'it'
The tikking clock is annoying, isn't it?

Slide 16 - Tekstslide

She didn't go to the party, did
David has kissed someone, hasn't 
This door is always shut, isn't
IT
It
SHE
She
HE
He

Slide 17 - Sleepvraag

Sandra did the dishes, .....?

Slide 18 - Open vraag

James is feeling sick, .......?

Slide 19 - Open vraag

Bram bikes to school, .....?

Slide 20 - Open vraag

Joy doesn't feel very good, ......?

Slide 21 - Open vraag

Tag questions! How did we do?
0100

Slide 22 - Poll