Les 2. Kunst Drama Theorie:tekst + spanningsopbouw

Welkom M3
Kunst Drama 2022-2023
Les 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom M3
Kunst Drama 2022-2023
Les 2

Slide 1 - Tekstslide

PTA 1: drama en andere kunsten
Week 1: basisbegrippen; theatrale middelen; spelgegevens; functies drama
Week 2:tekst begrippen; spanningsopbouw
Week 3: denktekst; subtekst; karaktereigenschappen
Week 4: non-verbale/verbale uitingsmogelijkheden; dramatische technieken; verwijzen werkelijkheid
Week 5: rol; speltechnieken; speelstijl; typetje; status
Week 6: herhalen theatervormgeving
Week 7: oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Conflict
Dialoog
Personage
Scenario / script
Spanningsopbouw (expositie, motorisch moment, ontwikkeling, climax, afloop)



Slide 3 - Tekstslide

We gaan naar...
...een voorstelling met elkaar!

Wanneer: dinsdag 16 mei
Tijd: 19:45 verzamelen
Waar? Koninklijke Schouwburg - Korte Voorhout 3 in Den Haag

Er wordt een mail naar jullie ouders gestuurd!

Slide 4 - Tekstslide

Spanningsboog invullen
Zet in de volgende slide de foto's op de juiste plek in de spanningsboog.
Het zijn foto's uit het Disney sprookje Assepoester.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Sleepvraag

Klimmende en dalende lijn van spanning
Grondgedachte achter, of onderwerp van een te spelen spel of een serie spelopdrachten
De reden voor de handelingen van de personages./
Reden om iets te doen. Motivatie. 
Motief
Spanningsboog
Thema

Slide 7 - Sleepvraag

Wat is een monoloog?





theatertekst voor één persoon

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een dialoog?
Theaterdialoog
  • 2 spelers of meer
  • 1 tekst
  • publiek

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een dialoog?


Voor een dialoog heb je minimaal twee personages nodig: een protagonist (het personage dat iets wil bereiken) en een antagonist (het personage dat de protagonist tegenwerkt)
In de meeste verhalen is er sprake van een protagonist en een antagonist, denk maar eens aan een sprookje: kun je de twee partijen benoemen?


Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
Maak een Monoloog die begint met de zin:

"Ik zie je wel kijken, ik wil dat je naar me kijkt..."

Of

"Ik mis je... Ik mis vooral de momenten dat..."

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Bedenk ook tegen wie je dit zegt en waarom je dit tegen die persoon zegt. 



Denk ook aan de:
Wie, Wat, Waar, Waarom en Wanneer

Slide 12 - Tekstslide

Tekst
Vaak worden toneelstukken gemoderniseerd en in een eigentijds jasje gestoken. Hier komt een uitgebreid proces bij kijken. Een toneelschrijver kan ook een nieuw toneelstuk schrijven. Of een bestaand toneelstuk of boek bewerken.


Slide 13 - Tekstslide

Teksttoneel
Veel theatervoorstellingen starten vanuit een tekst die een toneelschrijver heeft geschreven. 

Soms wordt de tekst in samenwerking met de regisseur en de acteurs ontwikkeld. Vaak wordt ook een bestaande theatertekst gebruikt, bijvoorbeeld van een toneelschrijver uit het verleden wiens werk nog altijd relevant is.


Slide 14 - Tekstslide

Context = belangrijk

PERSONAGE: Wie spreek er?
PUBLIEK: Wie luistert er?
LOCATIE: Waar zijn ze?
DOEL: Wat wil je zien gebeuren?





De beste manier om een dialoog te begrijpen is om de context te bepalen. Dit helpt het publiek te begrijpen wat er wordt gezegd en waarom.


Slide 15 - Tekstslide

Conflict


Er is tussen die twee personages sprake van een conflict: dat hoeft niet direct een enorme ruzie te zijn maar kan ook een dilemma, misverstand, meningsverschil of probleem zijn...

Denk nog maar eens aan een sprookje ...wat is het conflict?




Slide 16 - Tekstslide

Spanningsboog

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Spanningsboog
Neem de spanningsboog mee in de volgende opdracht.
denk daarbij vooral aan begin, midden en einde.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Sleepvraag

0

Slide 21 - Video

Wat is het motorisch moment in deze scène?

Slide 22 - Open vraag

De cliffhanger

  • Bij een cliffhanger stopt de aflevering op een spannend moment.
  • De kijker is nieuwsgierig naar het vervolg.
  • Bekijk het voorbeeldfilmpje op de volgende pagina.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Waar moet de cliffhanger? 
Bekijk het filmpje in de volgende slide. 
Waar zou jij het filmpje stoppen zodat het wél eindigt met een cliffhanger? 
Vul het antwoord in minuten in. 

Slide 26 - Tekstslide

1

Slide 27 - Video

Waar zou jij het filmpje stoppen zodat het wél eindigt met een cliffhanger?
Vul het antwoord in minuten in.

Slide 28 - Open vraag

Cliffhanger
- Spannende, voorlopige eindsituatie van een film-, televisie- of toneelvoorstelling, bedoeld om de toeschouwer te verleiden naar het vervolg te kijken.

Slide 29 - Tekstslide

 Spanningsboog
Hoe creëer je spanning in je scène, zodat je publiek wil weten:
Hoe loopt dit af?

Jij moet als maker dan weer juist bedenken: Wat wil ik mijn publiek in deze scène laten weten?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

spanningsboog
expositie; De 5 W’s worden duidelijk, behalve Wat: het conflict 

motorisch moment; Start conflict 

ontwikkeling; Hoe wordt het conflict aangepakt/ geprobeerd op te lossen? 

climax; Hoogtepunt van de spanning, het is duidelijk of/ hoe het conflict is opgelost. 

afloop; Hoe eindigt de scène 

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 2
Schrijfopdracht.
Schrijf een dialoog. Elk personage heeft 5 clauses.

In de dialoog moet je de volgende theaterbegrippen toepassen (dus niet benoemen, maar verwerken)
-  Flashback
- Cliffhanger
- Vierde wand

Slide 33 - Tekstslide

Volgende week
Non verbale en verbale uitingsmogelijkheden
Dramatische technieken
Verwijzen naar de werkelijkheid

Slide 34 - Tekstslide