7.6 een baan

Paragraaf 7.6
een baan
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 7.6
een baan

Slide 1 - Tekstslide

Zitten volgens plattegrond!
- Tijdens de uitleg ben je stil. 
- Heb je een vraag of krijg je de beurt -> vinger opsteken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
-Uitleg paragraaf 6
- Maken opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:
Na deze les kun je:
-Kun je uitleggen wat een arbeidsovereenkomst is;
-Kun je uitleggen wat Proeftijd betekend; 
-Kun je uitleggen en voorbeelden geven van Arbeidsvoorwaarden
-Kun je uitleggen wat de afkorting CAO betekend

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Twee soorten arbeidsovereenkomsten:

  • de vaste arbeidsovereenkomst (zonder einddatum);


  • de tijdelijke arbeidsovereenkomst (met einddatum).


Flexwerkers hebben een tijdelijke arbeidsovereenkomst.

Slide 6 - Tekstslide

Arbeidsovereenkomst
rechten en plichten

Slide 7 - Tekstslide

Proeftijd
  • staat in je arbeidsovereenkomst
  • 1 of 2 maanden
  • bij een contract van 6 maanden geen proeftijd
  • in de proeftijd kun je ook zelf het contract opzeggen

Slide 8 - Tekstslide

Proeftijd

Slide 9 - Tekstslide

arbeidsvoorwaarden
 Rechten en plichten in de arbeidsovereenkomst
- vakantieregeling
- verlofdagen
- pauze
- loon etc.
Goede arbeidsvoorwaarden zorgen voor een hogere arbeidsproductiviteit.


Slide 10 - Tekstslide

CAO = Collectieve ArbeidsOvereenkomst

    Een CAO is een contract tussen

           - een werknemersorganisaties ( = vakbonden) en

           - een werkgeversorganisaties.


    Hierin staan de arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen in een bepaalde bedrijfstak.


    Slide 11 - Tekstslide

    Slide 12 - Video

    CAO

    • Collectieve Arbeidsovereenkomst
    • Een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden. 
    • Alle bedrijven die onder een CAO vallen, moeten zich houden aan de regels van de CAO
    • Werkgevers vertegenwoordigd door werkgeversorganisaties
    • Werknemers vertegenwoordigd door vakbonden

    Slide 13 - Tekstslide

    Hoe kan je invloed hebben op de CAO?
    Vakbond
    • Een vakbond komt op voor jouw belangen op het gebied van werk en inkomen

    • Je betaalt hiervoor een maandelijkse/jaarlijkse premie

    • De organisatiegraad geeft aan hoeveel % er lid is van een vakbond

    Slide 14 - Tekstslide

    Arbeidsovereenkomst
    CAO = Collectieve ArbeidsOvereenkomst
    Individuele  arbeidsovereenkomst
    Bedrijfstak
    1 Werknemer

    Slide 15 - Tekstslide

    rekentrainer
    Vakantiegeld of eindejaarsuitkering
    Elk jaar krijg je in de maand mei vakantiegeld. Hoe reken je dit uit?
    Voorbeeld:

    Maandsalaris van Karel is €2000,- Hij krijgt 8% vakantiegeld.
    Hoeveel vakantiegeld krijgt Karel in mei?

    €2000 X 12 maanden = €24000.
    24000: 100 X 8% = €1920,- krijgt Karel aan vakantiegeld in mei.


    Slide 16 - Tekstslide

    Rekentrainer
    Vakantiegeld uitrekenen

    Vakantiegeld krijg je per jaar. Dus als je 8% krijgt van een maandloon van €1.737.

    Hoe bereken je het dan per jaar? 
    (een jaar heeft 12 maanden dus x 12)


    Slide 17 - Tekstslide

    Wat zijn arbeidsvoorwaarden?
    A
    afspraken die gelden als je ergens werkt
    B
    afspraken die voor iedereen gelden

    Slide 18 - Quizvraag

    Wat doet een vakbond?
    A
    Komt op voor de belangen van werknemers
    B
    Komt op voor de belangen van werkgevers
    C
    Komt op voor belangen van werknemers; onderhandelt met werkgevers over CAO en voorwaarden.
    D
    Komt op voor belangen van werkgevers; onderhandelt met werkgevers over de CAO en voorwaarden

    Slide 19 - Quizvraag

    Wat is een CAO?
    A
    Centrale Arbeidsovereenkomst
    B
    Collectieve Arbeidsonderneming
    C
    Centrale Arbeidsonderneming
    D
    Collectieve Arbeidsovereenkomst

    Slide 20 - Quizvraag

    CAO is een arbeidsovereenkomst voor een:
    A
    hele groep werknemers in een bepaalde bedrijfstak
    B
    één werknemer
    C
    één werkgever
    D
    hele groep werkgevers in een bepaalde bedrijfstak

    Slide 21 - Quizvraag

    Wat staat er NIET in een arbeidsovereenkomst?
    A
    werktijden
    B
    loon
    C
    pensioen-afspraken
    D
    vakantiedagen

    Slide 22 - Quizvraag

    Wat is een proeftijd?
    A
    Een periode waarin de werkgever meteen kan opzeggen als het werk niet bevalt.
    B
    Een periode waarin de werknemer kan opzeggen als het werk niet bevalt.
    C
    Een periode waarin de werknemer en werkgever meteen kunnen opzeggen als het niet bevalt.
    D
    Een periode waarin eten gratis geproefd mag worden

    Slide 23 - Quizvraag

    Wat is een arbeidsovereenkomst?
    A
    Een groep bedrijven die hetzelfde doen
    B
    Werk bij een uitzendbureau
    C
    Een afspraak tussen werkgever en werknemer.
    D
    Een afspraak tussen klant en verkoper

    Slide 24 - Quizvraag

    Wat is een tijdelijke baan
    A
    Een baan waarbij ik alleen in de ochtend moet werken
    B
    Een baan waarbij ik allen in het weekend moet werken
    C
    Een baan voor bepaalde tijd
    D
    Een baan voor onbepaalde tijd

    Slide 25 - Quizvraag

    Wat is een vaste baan?
    A
    Een baan voor bepaalde tijd
    B
    Een baan van 9 uur tot 17 uur
    C
    Een baan wanneer je werkt op verzoek van de baas
    D
    Een baan voor onbepaalde tijd

    Slide 26 - Quizvraag


    Vakantiegeld =
    A
    Geld dat jij gevonden hebt op vakantie.
    B
    Geld dat jij moet betalen voor je vakantie.
    C
    Geld dat jij krijgt van jou werkgever.
    D
    Geld dat jij kunt verdienen in de vakantie.

    Slide 27 - Quizvraag

    Els verdient €1.800 per maand. Het vakantiegeld bedraagt 8%. Hoeveel krijgt Els aan vakantiegeld?
    A
    €1.800 x 8 = €14.400
    B
    €1.800 : 100 x 8 = €144
    C
    €1.800 x 12 : 100 x 8 = €1.728
    D
    €1.800 x 12 : 8 = €2.700

    Slide 28 - Quizvraag

    Rob verdient €60,- per maand. Hierover krijgt hij 6% vakantiegeld.
    Hoeveel vakantiegeld krijgt hij per jaar?
    A
    €43,20
    B
    €7,20
    C
    €63,60
    D
    €3,60

    Slide 29 - Quizvraag

    Aan de slag
    Maken de opdrachten van paragraaf 6
    Klaar met alles? dan ga je nakijken 

    Slide 30 - Tekstslide