TL3: spelling: werkwoordspelling

Werkwoordspelling


In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling


In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Je weet wat een persoonsvorm is
Je kunt de persoonsvorm goed spellen
Je kunt andere werkwoordsvormen herkennen
Je kunt andere werkwoordsvormen goed spellen

Slide 2 - Tekstslide

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd                                                PVTT

Persoonsvorm verleden tijd                                                              PVVT

Gebiedende wijs                                                                                     GW

Voltooid deelwoord                                                                               VD

Onvoltooid deelwoord                                                                          OD

Infinitief (hele werkwoord)                                                                 INF

Bijvoeglijk naamwoord                                                                        BN


Slide 3 - Tekstslide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:

heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 4 - Tekstslide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar.

Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
Hier is vorige week een ongeluk gebeurd 
Hier: voltooid deelwoord

Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeurt
Hier: persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Op welke manier vind jij de persoonsvorm in de zin?

Slide 7 - Open vraag

Hoe herken je de pv?
De pv komt vooraan als je een vraagzin maakt:

Jij neemt een Big Mac

Neem jij een Big Mac?


Hij neemt een Big Mac.

Neemt hij een Big Mac?

Slide 8 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:

                                           

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                              klank.

Slide 10 - Tekstslide

even checken
wat is de pv?

Slide 11 - Tekstslide

Peter komt morgen om 13:00 uur langs.

Slide 12 - Open vraag

Vandaag hebben we het moeilijke proefwerk van wiskunde.

Slide 13 - Open vraag

Waarom heb je dat gedaan?

Slide 14 - Open vraag

In de sporthal oefenen de meeste leerlingen met hun rode hoepel

Slide 15 - Open vraag

Hoe spel je de pv?
Bepaal:
- tegenwoordige tijd? Verleden tijd?
- hebben verschillende regels

Bekijk de volgende overzichten:

Slide 16 - Tekstslide


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide



Slide 19 - Tekstslide

Andere vormen

Ik heb een Big Mac genomen                              VD

Kwijlend nam ik een hap                                        OD

Ik heb zin om een Big Mac te nemen                INF

Geef me eens een Big Mac!                                   GW

Ik eet mijn zojuist gekochte Big Mac                BN


Slide 20 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik je  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 21 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord

geeft aan dat je iets doet, terwijl je ook iets anders doet.

Geeft aan hoe iets gebeurt.

Hele werkwoord + een D


Kwijlend nam ik een hap. 
Pratend met volle mond zag ik hem vies naar me kijken.

Slide 22 - Tekstslide

Infinitief

is het hele werkwoord.

Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

(Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.)


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 23 - Tekstslide

Gebiedende wijs

wordt gebruikt als het om een  gebod of bevel gaat.

Staat op de eerste plaats in de zin.

Heeft geen onderwerp bij zich.


Geef me een Big Mac!

Braad ze bruin, die frietjes!

Slide 24 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD of OD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 25 - Tekstslide

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en OD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 26 - Tekstslide

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 27 - Tekstslide

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 28 - Tekstslide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 29 - Quizvraag

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn

Slide 30 - Quizvraag

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 31 - Quizvraag

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 32 - Quizvraag

evacueren
> De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 33 - Quizvraag

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 34 - Quizvraag

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 35 - Quizvraag

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 36 - Quizvraag

Werkwoordspelling snap ik!
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll