2020 4VM H3 samenvattend

H3 We gaan voor de winst
Leerdoelen:
  • Ik kan de bruto en nettowinst berekenen.
  • Ik kan een verkoopprijs en consumentenprijs berekenen.
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsproductiviteit is.

Proces:
Ik kan de stof van hoofdstuk 3 op mijn eigen manier leren.
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 We gaan voor de winst
Leerdoelen:
  • Ik kan de bruto en nettowinst berekenen.
  • Ik kan een verkoopprijs en consumentenprijs berekenen.
  • Ik kan uitleggen wat arbeidsproductiviteit is.

Proces:
Ik kan de stof van hoofdstuk 3 op mijn eigen manier leren.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Hoe bereken je nettoresultaat?


omzet- inkoopwaarde= brutowinst

brutowinst - bedrijfskosten= netto resultaat

winst is + verlies is -

Slide 3 - Tekstslide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 1)
Nettoresultaat
De brutowinst min de bedrijfskosten. Let op: dit kan nettowinst of nettoverlies zijn.
Brutowinst - bedrijfskosten
  • Omzet
  • Inkoopwaarde -
  • Brutowinst
  • Bedrijfskosten -
  • =Nettoresultaat
Let op: 
Alles zonder BTW!

Slide 4 - Tekstslide

Bereken het nettoresultaat met de onderstaande gegevens
omzet= €11.500 inkoopwaarde= €7.000 bedrijfskosten= €3.000

Slide 5 - Open vraag

Bereken de verkoopprijs van deze broek
inkoopprijs= €25,90 en brutowinstopslag= 85%
A
€47,92
B
€30,00
C
€52,95
D
€48,00

Slide 6 - Quizvraag

BTW berekenen
bij de verkoopprijs moet nog BTW op om bij de consumentenprijs te komen.
de verkoopprijs is €25,00 en btw 21%

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Wat bedoelen we met arbeidsproductiviteit?
A
hoeveel de werknemers samen maken binnen bepaalde tijd
B
dat is de productie per werknemer in een bepaalde tijd
C
wat machines maken in bepaalde tijd
D
arbeidsverdeling

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 5a: Snoepfabriek Slik produceert 1,6 miljoen snoepjes per maand. De vaste kosten zijn deze maand €42.400, de variabele €53.600. Bereken de kostprijs

Slide 10 - Open vraag

Vraag 5b: De variable kosten stijgen met €16.000 (waren €53.600). De vaste kosten blijven gelijk (€42.400). Bereken hoeveel % de kostprijs per snoepje is gestegen.

Slide 11 - Open vraag

Vraag 7: Mitt koopt een machine voor €11.300. De machine moet 4 jaar meegaan en is dan nog €4.200 waard. Bereken de afschrijvingen per jaar.

Slide 12 - Open vraag

Vraag 9a: Sita verkoopt deze 1750 boeketten voor gemiddeld €8,50 per stuk. De inkoopwaarde ervan bedrag €9.680. De bedrijfskosten waren deze maand €5.778. Bereken het nettoresultaat. Zet erbij of het een nettowinst of nettoverlies is.

Slide 13 - Open vraag

Vraag 16: Sanne koopt jassen in voor €38 per stuk. De brutowinstmarge is 170%. Bereken de verkoopprijs

Slide 14 - Open vraag

Vraag 17: Scooterhandelaar Marijn koopt een gebruikte scooter in voor €1.100. Hij verkoopt de scooter door. De brutowinstmarge is 45%, de btw 21%. Bereken de consumentenprijs van deze scooter

Slide 15 - Open vraag

Vraag 19: Levensmiddelen vallen onder het lage btw tarief van 6%. Zo blijven basisbehoeften voor iedereen toegankelijk. bereken wat een kar vol boodschappen van €75 (inclusief btw) had gekost als de btw 21% was geweest.

Slide 16 - Open vraag

Vraag 25: Jumbo heeft een omzet van €7,5 miljard. Van de supermarkten is alleen AH groter. Die heeft een omzet van €10 miljard. De overige supermarkten hebben samen een omzet van €15 miljard. Hoeveel bedraagt het marktaandeel in % van Jumbo

Slide 17 - Open vraag

Vraag 26: Apple verkocht vorig jaar 58 miljoen smartphones. Daarmee had het bedrijf een marktaandeel van 23%. Bereken het aantal smartphones dat vorig jaar is verkocht.

Slide 18 - Open vraag

3.3 De markt op! (deel1)
  • Evenwichtsprijs

    • Evenwichtshoeveelheid
    De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
    Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs

    Slide 19 - Tekstslide


    Slide 20 - Tekstslide

    3.3 De markt op! (deel 2)
    Vraag
    Prijs (€)         Vraag (x1000)
    25                   1
    22,50             2
    20                  3

    Aanbod
    Prijs (€)         Aanbod (x1000)
    25                   3
    22,50             2
    20                   1

    Slide 21 - Tekstslide

    3.3 De markt op! (deel 2)
    De overheid wil niet altijd dat prijzen worden bepaald door vraag en aanbod.
    Ze kunnen hier iets aan doen door:
    • maximumprijs / minimumprijs
    • subsidies / toeslagen

    Slide 22 - Tekstslide

    Slide 23 - Tekstslide

    Om het nettoresultaat te berekenen haal ik van de brutowinst de inkoopkosten af.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 24 - Quizvraag

    Wat reken je uit als je de afzet x de prijs doet?
    A
    Nettowinst
    B
    Omzet
    C
    verkoopprijs
    D
    BTW

    Slide 25 - Quizvraag

    Door scholing kan een bedrijf de ... verhogen. Wat moet op de puntjes komen?
    A
    productiecapaciteit
    B
    arbeidsproductiviteit

    Slide 26 - Quizvraag

    De productiecapaciteit is onder andere afhankelijk van
    A
    arbeidsproductiviteit
    B
    het aantal mensen dat in een bedrijf werken
    C
    de kapitaalgoederen die worden gebruikt
    D
    de snelheid van werken

    Slide 27 - Quizvraag

    Door scholing kan een bedrijf de ... verhogen. Wat moet op de puntjes komen?
    A
    productiecapaciteit
    B
    arbeidsproductiviteit

    Slide 28 - Quizvraag

    Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
    A
    Omzet
    B
    Afzet
    C
    Brutowinst
    D
    Nettowinst

    Slide 29 - Quizvraag

    Brutowinst bestaat dus uit bedrijfskosten en
    A
    inkoopwaarde
    B
    nettowinst

    Slide 30 - Quizvraag

    Hoe bereken je de brutowinst?
    A
    nettowinst - bedrijfskosten
    B
    omzet - bedrijfskosten
    C
    nettowinst - inkoopwaarde
    D
    omzet - inkoopwaarde

    Slide 31 - Quizvraag

    Hoe bereken je de nettowinst?
    A
    brutowinst - bedrijfskosten
    B
    omzet - bedrijfskosten
    C
    bedrijfskosten - brutowinst
    D
    brutowinst - inkoopwaarde

    Slide 32 - Quizvraag

    Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 12% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst
    A
    €30.000
    B
    €4.200
    C
    €42.000
    D
    €3.000

    Slide 33 - Quizvraag