LJ3 H6 Woordenschat: begrijpen wat er staat

NEDERLANDS
Hfst 6 Woordenschat
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS
Hfst 6 Woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
  • Je leert begrijpen wat er staat
  • Woordenschatstrategieën toepassen


Slide 2 - Tekstslide

Herhaling hfst 1

WOORDRAADSTRATEGIEËN GEBRUIKEN.  OM DE BETEKENIS VAN EEN ONBEKEND WOORD TE VINDEN

- synoniemen

- omschrijving

- voorbeeld

- tegenstelling

- bekend woorddeel


Slide 3 - Tekstslide

WOORDENBOEK

Wanneer het niet lukt om op één van de genoemde manieren de betekenis van een onbekend woord te vinden,

zoek je (een deel) van het woord op in het woordenboek.


Kies dan wel de betekenis die bij de tekst past!

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling hfst 2
Figuurlijk taalgebruik

Slide 5 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 6 - Tekstslide

UITDRUKKINGEN

- combinatie van woorden die samen een eigen,

soms figuurlijke, betekenis hebben


- als je niet weet wat een uitdrukking betekent, dan zoek je in het woordenboek naar het eerste belangrijke woord uit de uitdrukking

Slide 7 - Tekstslide

Maak de uitdrukking af:

onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten

Slide 8 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben

Slide 9 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten

Slide 10 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iets op je duimpje __
A
kennen
B
geven
C
zuigen
D
meten

Slide 11 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 12 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen

Slide 13 - Quizvraag

Herhaling hfst 3
Officieel taalgebruik

Slide 14 - Tekstslide

OFFICIEEL TAALGEBRUIK

(FORMEEL)


In officiële 

brieven, formulieren en teksten wordt vaak 

formele taal 

gebruikt.

Slide 15 - Tekstslide

Maak de zin simpeler:
De stagiair verricht zijn werkzaamheden in een werkweek van 20 uur.

Slide 16 - Open vraag

Welk woord past in de zin?
In een aantal ... bleek dat men het ongeluk niet kon voorkomen.
A
grofweg
B
merendeel
C
totaal
D
gevallen

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
Het ... van de inwoners van Rotterdam bezoekt de parade in de binnenstad.
A
per saldo
B
totaal
C
merendeel
D
kick

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
circa - exact - grofweg - ongeveer

Slide 19 - Open vraag

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
negatief - onvoldoende - slecht - uitmuntend

Slide 20 - Open vraag

Welk woord of welke uitdrukking hoort er niet bij?
diverse - enige - precieze - verschillende

Slide 21 - Open vraag

Herhaling hfst 4
Woorden met meerdere betekenissen

Slide 22 - Tekstslide

Woorden met meerdere betekenissen

Sommige woorden hebben meerdere betekenissen = homoniemen.



Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoelt.

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De mentor bevestigde dat we morgen het laatste uur vrij hebben.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
De conciërge bevestigde het nieuwe prikbord aan de muur.

__________
A
leunen, rusten
B
helpen
C
zei dat het klopte
D
maakte vast

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Weet jij wat de functie van dat apparaatje is?

______
A
taak, beroep
B
helpen
C
waarvoor iets wordt gebruikt
D
veranderen om iets beter te maken

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Na vijftien jaar kiest Albert voor een nieuwe functie bij een ander bedrijf.

_______
A
taak, beroep
B
helpen
C
waarvoor iets wordt gebruikt
D
veranderen om iets beter te maken

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Ik heb zaterdagmiddag minstens zeven broeken gepast.

_______
A
precies afmeten
B
aandoen om te zien of het past of staat
C
aangegeven
D
veranderen om iets beter te maken

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent het onderstreepte woord in de zin:
Heb jij onze presentatie al aangepast?

____________
A
precies afmeten
B
aandoen om te zien of het past of staat
C
aangegeven
D
veranderen om iets beter te maken

Slide 29 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het woord stichten:
De ______ AAP vangt verwaarloosde apen op.

Slide 30 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het woord omspringen:
Mijn jongste zusje ____ onvoorzichtig met haar wachtwoorden ___ .

Slide 31 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het woord historisch:
Dat is een prachtig boek over de ____ van Harderwijk.

Slide 32 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het woord aantreffen:
Mijn buurman _____ gisteren in zijn woning twee inbrekers ____ .

Slide 33 - Open vraag

Herhaling hfst 5
Overdrijving en ironie

Slide 34 - Tekstslide

Overdrijving (hyperbool)
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 35 - Tekstslide

Understatement: Je gebruikt mooie woorden om iets minder erg te maken. 

Slide 36 - Tekstslide

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Gerard gaat dood van de honger.
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

Die jongens hebben een glaasje te veel op.
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Bevat de volgende zin een overdrijving?

De deeltoets van H5 barst van de fouten.
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

Is dit een ironie of een overdrijving
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
Die Ferrari kost 
een paar centen.

Slide 40 - Sleepvraag

Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement
overdrijving
Ik word doodmoe van dat gezeur van jou.

Slide 41 - Sleepvraag

Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
De overgang naar het nieuwe computersysteem verloopt niet soepel.

Slide 42 - Sleepvraag

Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
Mijn oudste neef is niet moeders mooiste.

Slide 43 - Sleepvraag

Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
Ik heb van de zenuwen geen oog dichtgedaan.

Slide 44 - Sleepvraag

Is dit ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
Een bezoek aan de tandarts vind ik een beetje vervelend.

Slide 45 - Sleepvraag

Is dit  ironie of een overdrijving?
Sleep de zin naar het juiste vak.
understatement 
overdrijving
Ik moet rennen, want ik sta op knappen.

Slide 46 - Sleepvraag