§1.1 Wat wil je kopen?

Pak alvast je spullen: boek, schrift & rekenmachine
als de timer op 0 staat beginnen we
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak alvast je spullen: boek, schrift & rekenmachine
als de timer op 0 staat beginnen we

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1: Wat heb je nodig
§1.1: Wat wil je kopen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Programma
  1. Introductie hoofdstuk 1 
  2. Instructie §1.1
  3. Zelfstandig werken §1.1 
  4. Afsluiting & huiswerk

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Doelen
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften
  • Je weet dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien
  • Je kunt een geldbedrag op de juiste manier noteren
  • Je kent het verschil tussen consumeren en zelfvoorziening
  • Je kunt een gemiddelde berekenen

Slide 6 - Tekstslide

Behoeften
Mensen hebben dingen nodig of willen graag iets hebben. Dit is een behoefte. 

Er zijn basisbehoeften en overige behoeften
basisbehoeften
overige behoeften

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de behoeften? 

Geef voorbeelden van beide behoeften

Slide 8 - Tekstslide

Zelfvoorziening & consumeren
Zelfvoorziening

Wanneer je zelf in je behoeften voorziet
Consumeren

Wanneer je koopt om in je behoeften te voorzien

Slide 9 - Tekstslide

Schaarse goederen:
Dit zijn goederen die


Slide 10 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een goed en een dienst

Slide 11 - Tekstslide

Geldbedragen noteren
  1. Een geldbedrag noteer je altijd met euroteken, bijvoorbeeld:  € 6,50
  2. Een geldbedrag schrijf je normaal met twee decimalen, bijvoorbeeld: € 3,10
  3. Als het een heel getal is dan mag je niks er achter zetten of  ,00   &     ,-    bijvoorbeeld:  € 2   € 2,00 en € 2,-
  4.  Als je een komma intypt op je rekenmachine, dan moet je een punt intoetsen, bijvoorbeeld 
  5.  Bij duizendtallen noteer je een punt na het duizendtal, bijvoobeeld:           € 1.000 en € 21.489 

Slide 12 - Tekstslide

Rekenen - Gemiddelde
Het gemiddelde uitrekenen:
  • Je rekent eerst het totaal van de cijfers uit.
  • Je deelt dan door het aantal cijfers en het antwoord is het gemiddelde.
  • In formule: Het totaal / het aantal = het gemiddelde


Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Maken opgave 2, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 14, 15
  • Klaar? verder met §1.2

Slide 14 - Tekstslide

Afsluiting & Huiswerk
  • Wat is: consumeren, goederen, diensten, basisbehoeften, overige behoeften? 
  • Hoe bereken je een gemiddelde? 
  • Waar let je op bij het opschrijven van bedragen?


  • Huiswerk: Maken opgave 2, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 14, 15

Slide 15 - Tekstslide