17 juni Grammaticalessen/-oefeningen 5

17 juni Grammaticalessen/-oefeningen 5
Havo 2 periode 5 
week 37 1e les: 17 juni

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

17 juni Grammaticalessen/-oefeningen 5
Havo 2 periode 5 
week 37 1e les: 17 juni

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2a
Lezen: eigen boek 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel 
Grammatica 
~pauze~
Zelfstandig werken 
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 143 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 223
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenleesboek H2B
Gelezen t/m blz. 223
Praat met elkaar over het fragment wat je mooi of belangrijk vindt. Vertel waarom het fragment mooi/belangrijk vindt. 


timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
opdracht 2.7   


Ww die geen lv nodig hebben: 

Wij staan.  
Wij zitten.
Wij lopen. 
Ww. die een lv kunnen hebben:
Wij eten ...
Wij lezen ....

Ww waarbij altijd een lv hoort: 

Wij hebben *. 
Wij maken *.
Wij beheersen *.
Wij geven *. 
Wij krijgen *. 
Wij versturen *.
Wij verkopen *. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
opdracht 3.2 Papa eet een appel

Welk woord heb je voor de 'rol' van papa bedacht? 
Welk woord heb je voor de 'rol' van 'een appel bedacht? 

Je weet: papa is het onderwerp van de zin. Hij doét iets. ->
Je weet: een appel is het lijdend voorwerp: Het ondergaat iets. -> 



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies









Volgende les 19 juni
:
afsluiting grammaticalessen

 Huiswerk 19 juni:
  • Lees en leer alle woordsoorten en zinsdelen (cursus 5). 
  • Lees opdracht 4.2 door.

Lezen voor dinsdag (24 juni)
  • H2A: 30/40 blz. eigen leesboek
  • H2B: lezen t/m blz. 250. Post-it met een wel/geen aanbeveling voor dit boek + daarbij argument.




voor in de agenda: 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel grammaticalessen




Je krijgt inzicht in de betekenis van zinnen. 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets is of doet: het onderwerp. 
 Je weet hoe degene of datgene heet die iets ondergaat: het lijdend voorwerp. 
Je kunt de verbinding leggen 
tussen het onderwerp en het gezegde én tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht: 

Opdracht 3.2 
Zoek de doeners en de ondergaanders op. 

1. Markeer eerst het gezegde
2. Markeer met een andere kleur de doeners. 
3. Markeer daarna de ondergaanders. 
1. Jan heeft vanochtend zijn vriendin gekust

Slide 12 - Tekstslide

Iemand of iets wat iets doét in de zin heeft de rol van doener. 

Iemand of iets wat iets ondergaat in de zin heeft de rol van ondergaander. 



Vervolg startopdracht: 

Opdracht 3.2 doener /ondergaander
1. Jan heeft vanochtend zijn vriendin gekust

2. Heb jij de vuilniszakken buiten gezet

3. Steeds vaker gaan leerlingen contactlenzen dragen

4. Henk stuurt mij een e-mail

5. Simone wast haar gezicht in de badkamer. 

Slide 13 - Tekstslide

In welke groep krijg je nu de meest gekke zinnetjes? 

Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord. 


De rol van doener en de rol van ondergaander
Hij krijgt een compliment. 

Wat is het gezegde? 
Wie of wat is de doener? 
Wie of wat de ondergaander? 
bsa: zie notities
bsa: zie notities

Slide 14 - Tekstslide

In de zin "Hij krijgt een compliment"

gezegde = krijgt. 

Er staat niet wie het doet. Dus geen rol voor doener. 

Wie ondergaat het ? Het compliment. Dat is hier de ondergaander. (een compliment ondergaat het krijgen) 

Kan je de zin aanvullen met iets zodat er een doener in de zin voorkomt? 

- bijv. Hij krijgt een compliment van Piet. 

De rol van doener is nu 'van Piet'. 
Het onderwerp in de zin: 'Hij' heeft hier dus geen rol van doener, maar van een ontvanger: Hij krijgt iets. 

De rol van ondergaander is 'een compliment'. Het lijdend voorwerp heeft hier wel de rol van ondergaander. 

We zien dat er dus meerdere rollen zijn. 
Drie rollen: doener, ondergaander, ontvanger. 
Bepaal in de volgende zinnen de rollen. 
Kies uit doener,  ondergaander en ontvanger.  Noteer in je schrift. 

a. De vrouw ontvangt een pakket van Zalando. 
b. De vrouw geeft de pakketbezorger een hand. 
c. De vrouw geeft het pakket aan haar man. 
d. De vrouw gaf het hem. 
bsa: zie notities
bsa: zie notities

Slide 15 - Tekstslide

In de zin "Hij krijgt een compliment"

gezegde = krijgt. 

Er staat niet wie het doet. Dus geen rol voor doener. 

Wie ondergaat het ? Het compliment. Dat is hier de ondergaander. (een compliment ondergaat het krijgen) 

Kan je de zin aanvullen met iets zodat er een doener in de zin voorkomt? 

- bijv. Hij krijgt een compliment van Piet. 

De rol van doener is nu 'van Piet'. 
Het onderwerp in de zin: 'Hij' heeft hier dus geen rol van doener, maar van een ontvanger: Hij krijgt iets. 

De rol van ondergaander is 'een compliment'. Het lijdend voorwerp heeft hier wel de rol van ondergaander. 

We zien dat er dus meerdere rollen zijn. 
Drie rollen: doener, ondergaander, ontvanger. 
Bepaal in de volgende zinnen de rollen. 
Kies uit doenerondergaander en ontvanger.  Noteer in je schrift. 

a. De vrouw ontvangt een pakket van Zalando
b. De vrouw geeft de pakketbezorger een hand
c. De vrouw  geeft het pakket aan haar man
d. De vrouw gaf het hem
bsa: zie notities
bsa: zie notities

Slide 16 - Tekstslide

Onderscheid nu in de 4 zinnen het onderwerp en het lijdend voorwerp. 

Wat is in zin a het onderwerp? 
Wat is in zin a het lijdend voorwerp? 

Noteer het in je schrift. 

Is de doener in zin a t/m d altijd het onderwerp in de zin? 
En is de ondergaander altijd het lijdend voorwerp? 
Welk zinsdeel houd je in elke zin over? 
Drie rollen: doener, ondergaander, ontvanger. 
Bepaal in de volgende zinnen het onderwerp en het lijdend voorwerp.  Noteer in je schrift. 
a. De vrouw ontvangt een pakket  van Zalando
onderwerp: (wie ontvangt?/getalsproef ev/mv mk) De vrouw. 
lijdend voorwerp (wie ondergaat iets?/lijdend maken): een pakket. 
b. De vrouw geeft de pakketbezorger een hand
c. De vrouw  geeft het pakket aan haar man
d. De vrouw gaf het hem
bsa: zie notities
bsa: zie notities

Slide 17 - Tekstslide

a. onderwerp = de vrouw (de ontvanger)
     lijdend voorwerp = een pakket. 

b. onderwerp = de vrouw (hier de doener). 
lijdend voorwerp = een hand. 

c. onderwerp = de vrouw (hier ook de doener). 
lijdend voorwerp = het pakket. 

d. onderwerp = de vrouw (hier ook de doener). 
lijdend voorwerp = het. 

Lijdend voorwerp is altijd de ondergaander. 
Onderwerp kan de rol van doener of de rol van ontvanger hebben. 

Welk zinsdeel houd je in elke zin over? 
a. De rol van doener = 'van Zalando'. Beantwoord de vraag: Van wie?? Is bijwoordelijke bepaling. 
b. De rol van ontvanger 'de pakketbezorger' 
c. de rol van ontvanger 'haar man'. 
d. de rol van ontvanger 'hem' 
In zin b t/m d Is de vraag aan of voor wie? Dan is het zinsdeel een meewerkend voorwerp. 


Drie rollen: doener, ondergaander, ontvanger. 
Je kent nu deze drie betekenisrollen. Het werkwoord deelt deze rollen uit. 
Je hebt gezien dat met een ander werkwoord of een ander zinsopbouw de rol verandert. 
                                 Vergelijk de volgende twee zinnen: 
Ik geef een compliment aan hem. 
Hij krijgt een compliment van mij. 
       1. Leg aan elkaar uit wat de zinnen betekenen. 2. Noem de rollen. 
       3. Bepaal daarna van elke zin het ow, het lv en het mv.
bsa: zie notities
bsa: zie notities

Slide 18 - Tekstslide

Ik geef een compliment aan hem. 

Ik heeft de rol van doener. 
Hem heeft de rol van ontvanger. 
Een compliment heeft de rol van ondergaander. 
Ik is het onderwerp. 
Een compliment het lijdend voorwerp. 
En aan hem is het meewerkend voorwerp. 

In de tweede zin is hij de ontvanger, en ik de doener en het compliment de ondergaander. 
Maar is hij het onderwerp en een compliment het lijdend voorwerp en is er géén meewerkend voorwerp in de zin! 
Inoefenen grammaticale oefeningen
We lezen met elkaar de opdracht 3.3a. 
 - soms zijn ondergaanders/ontvangers "ervaarders". 
 - soms zijn doenders eigenlijk aaleen maar "oorzaken". 

Bijvoorbeeld: wat betekent zin 1 ? Leg eens uit. 

1. De wind droogt de was. 
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

De wind droogt de was. 

Je zou kunnen zeggen dat de was droog wordt door de wind, dan is de wind er de oorzaak van dat de was droog wordt. 

De wind vind je misschien wel de doener: hij doet de was drogen. 

De was ondergaat het drogen, dus zou dat de ondergaander kunnen zijn. Of zeg je dat de was droog wordt, dus dan doet de was iets, namelijk droog worden: dus dan is de was de doener. 

Zie je? Je kan er over discussiëren, dat mag, als je het maar goed uitlegt. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Je gaat het straks in tweetallen/groepjes aan elkaar uitleggen per zin. 

Let op: er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Er is in veel gevallen geen duidelijk goed of fout antwoord. Je moet je gedachtengang wel goed onder woorden kunnen brengen. 

timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
~pauze~
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Leg de zinnen van opdracht 3.3a. aan elkaar uit. Gebruik de volgende rollen: 
oorzaak - doener - ervaarder - ontvanger - ondergaander - doel - resultaat

Start daarna met het lezen en maken van 4.2. 
timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet dat het werkwoord in de zin bepaalt welke 'rollen' er mee moeten en mogen doen. 
  2. Je kent de rol van het onderwerp. 
  3. Je weet dat het werkwoord veel over het lijdend voorwerp heeft te vertellen:           Het werkwoord en lijdend voorwerp horen bij elkaar. 
Volgende les: di. 17 juni
vervolg grammaticalessen
timer
5:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

https://grammaticadidactiek.ruhosting.nl/WoordSlang/

https://grammaticadidactiek.ruhosting.nl/WoordMemory/

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies