12 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4

12 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4
Havo 2 periode 5 
week 36 2e les: 12 juni

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

12 juni Grammaticalessen/-oefeningen 4
Havo 2 periode 5 
week 36 2e les: 12 juni

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2a
Lezen: eigen boek 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel 
Grammatica 
~pauze~
Zelfstandig werken 
Afsluiting


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 143 
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning H2b
Lezen: gelezen tot blz. 186
Agenda (hw bespreken/noteren)
Startopdracht
Doel
Grammatica
~pauze~
Zelfstandig werken
Afsluiting


timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
opdracht 2.4a Waarom de zijn-betekenis zinnen zijn doorgestreept in deze oefening? 


Bassisschool de Ontdekkingsreis zit 
Het (schoolgebouw) stinkt. 
De kinderen van de school in Doorn willen
willen dat er een ander schoolgebouw komt
de school sloopt
Het gebouw (wordt) gesloopt
De kinderen krijgen
les krijgen 
De gemeente aanwijzen 
Een andere locatie aanwijzen 
Iedereen hoopt. 
hopen dat er snel een oplossing komt. 
Kinderen krijgen
Les krijgen 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies









Volgende les 17 juni
:
vervolg grammaticalessen
 Huiswerk 17 juni:
  • maak opdracht ... 


Lezen voor dinsdag (17 juni)
  • H2A: 30/40 blz. eigen leesboek
  • H2B: lezen t/m blz. 223. Post-it bij fragment wat je mooi of belangrijk vindt.  




voor in de agenda: 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel grammaticalessen




Je krijgt inzicht in de betekenis van zinnen. 
Je weet hoe degene of datgene heet die iets is of doet: het onderwerp. 
 Je weet hoe degene of datgene heet die iets ondergaat: het lijdend voorwerp. 
Je kunt de verbinding leggen 
tussen het onderwerp en het gezegde én tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht: 

Opdracht 2.5 
Maak kinderzinnetjes. Gebruik elk werkwoord minstens 1x. 
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken

Slide 10 - Tekstslide

Kleine kinderen kunnen met deze woorden al zinnetjes maken, zoals 'taart bakken' of 'mama zingen . 

Schrijf alle werkwoorden op en kijk welke andere kaartjes daar allemaal bij kunnen. 
Noteer ze allemaal. 



Vervolg startopdracht: 

Opdracht 2.5 Verdeel je zinnetjes in twee groepen:  
onderwerp + werkwoord
lijdend voorwerp + werkwoord
opa en oma zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
liedje zingen/ maken
broertje zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
taart eten/ maken/ bakken 
zusje zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
banaan eten/ bakken
papa zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
melk drinken/ maken
ikke zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
tekening kijken/ maken 
mama zingen/ eten/ drinken/ kijken/ maken/ bakken
film kijken/ maken

Slide 11 - Tekstslide

In welke groep krijg je nu de meest gekke zinnetjes? 

Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord. 


ow en lv passen bij het werkwoord
Een lijdend voorwerp en een werkwoord moet veel meer bij elkaar passen dan onderwerp en werkwoord

lijdend voorwerp en werkwoord vormen samen een eenheid. 



bsa: zie notities

Slide 12 - Tekstslide

In het zinnetje baby huilen heb je een onderwerp baby en een werkwoord huilen

In het zinnetje koekje eten heb je een lijdend voorwerp en een werkwoord eten.  
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.6 Maak minstens 9 peuterzinnetjes met drie kaartjes.
timer
5:00
opa en oma
liedje
taart
zingen
broertje 
banaan
eten 
melk
zusje
drinken 
kijken
papa
tekening
film
maken
ikke 
mama
bakken

Slide 13 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.6 Maak minstens 9 peuterzinnetjes met drie kaartjes.
1. opa en oma liedje zingen    
2. banaan eten broertje             
3. zusje melk drinken                  
4. ikke maken tekening
5. mama taart bakken
6. papa kijken film
7. taart ikke eten 
timer
5:00
a-c. Wijs in elk zinnetje het werkwoord
het onderwerp en het lijdend voorwerp 
e. Waar kan je 'gaan' tussen het eerste en tweede kaartje voegen? bijv. 1. opa en oma gaan liedje zingen.  
f. Maak van het lijdend voorwerp en het werkwoord één woord. bijv. liedje + zingen = liedjeszanger. 


Slide 14 - Tekstslide

Zo zie je dat lv en ww sterk bij elkaar horen! 
lv en ww horen sterk bij elkaar
lijdend voorwerp en werkwoord vormen samen een eenheid. 
Het werkwoord heeft 'meer te zeggen' over het lijdend voorwerp

Het onderwerp van eten kan iedere levend wezen zijn. 
Het lijdend voorwerp van eten moet iets eetbaars zijn. 
 
Hoe zit dit bijvoorbeeld bij het werkwoord 'lezen' ? En bij 'bouwen'? En bij het werkwoord 'schrijven'? 


bsa: zie notities

Slide 15 - Tekstslide

Lezen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp moet iets leesbaars zijn. 

Bouwen: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets wat bouwbaar is. 

Schrijven: Het onderwerp moet een levend wezen zijn. Het lijdend voorwerp iets schrijfbaars. 
~pauze~
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Maak opdracht 2.4 Je mag samenwerken. 

Met de kennis van alle vorige opdrachten, maak je deze opdracht. 
Denk goed na, overleg en schrijf op. 
timer
20:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbindingen gelegd
De verbinding tussen het onderwerp (wie het doet) en het werkwoordelijke gezegde
én de verbinding tussen het werkwoord en lijdend voorwerp (iets/iemand wat iets ondergaat). 
Ze stopt er nog snel haar teddybeer in.  
Wie doet instoppen?    Onderwerp gezegdeZe (in)stoppen
Wat wordt ingestopt?  Lijdend vw gezegde:   Haar teddybeer instoppen
bsa: zie notities

Slide 18 - Tekstslide

Je hebt nu iets belangrijks gedaan in 2.4: namelijk verbindingen gelegd
 tussen het onderwerp en het gezegde 
én 
tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp. 
Het is belangrijk dat je dit herkend in teksten. 
Inoefenen grammaticale oefeningen
Opdracht 2.4a: huiswerk 
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

1e groep: mensen/dingen zijn iets. 

2e groep: mensen/dingen doen iets. 
Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je weet het verschil tussen zijn-betekenissen en doen-betekenissen.
  2. Je weet hoe het gezegde het bij de zijn-kern: naamwoordelijk gezegde. 
  3. Je weet hoe het gezegde heet bij de doen-kern: werkwoordelijk gezegde. 

Volgende les: di. 10 juni
vervolg grammaticalessen
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenleesboek H2B
Vertel elkaar over het fragment waar je een mening hebt over de actie van een personage. Noem er ook een argument bij. 


timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies