Quiz H4 (basis 3)

1. Noem minimaal 2 arbeidsmotieven = redenen om te werken
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

1. Noem minimaal 2 arbeidsmotieven = redenen om te werken

Slide 1 - Open vraag

2. Welk beroep hoort tot de agrarische sector?
A
Buschauffeur
B
Veehouder
C
Metselaar
D
Timmerman

Slide 2 - Quizvraag

3. Welk beroep hoort tot de industriële sector?
A
Verpleegster
B
Buschauffeur
C
Bloemenkweker
D
Timmerman

Slide 3 - Quizvraag

4. Kies uit leidinggevende of uitvoerende. Sarah is teamleider bij een zorginstelling zij is
A
Leidinggevende
B
Uitvoerende

Slide 4 - Quizvraag

5. Kirill is werkzaam als onderhoudsmonteur hij is
A
Leidinggevende
B
Uitvoerende

Slide 5 - Quizvraag

6. Als je het hebt over het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid, dan bedoel je daarmee....
A
De arbeidsmarkt
B
De beroepsbevolking
C
De vacatures
D
De werkgelegenheid

Slide 6 - Quizvraag

7. Het aanbod van arbeid bestaat uit alle banen en vacatures is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

8. De beroepsbevolking bestaat uit alle mensen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werken of werkloos zijn. Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

9. Als veel mensen een baan zoeken, neemt de beroepsbevolking af. Is dit juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

10. Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, ontstaat er_____
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
C
Werkgelegenheid
D
Werkloosheid

Slide 10 - Quizvraag

11. Werkzoekenden die niet bij het UWV staan ingeschreven, noem je de_____
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
C
Werkgelegenheid
D
Werkloosheid

Slide 11 - Quizvraag