3H wk19 11 mei _ K oefeningen - hh gr - m opdrachten

Doelen 11 mei
Je hebt je SO bekeken waar je fouten zitten (10 min)
Je weet (beter) hoe het gaat met de modale ww
Je weet (beter) hoe je de vaste vz moet gebruiken en  moet ontleden
Je hebt weer geoefend met lezen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doelen 11 mei
Je hebt je SO bekeken waar je fouten zitten (10 min)
Je weet (beter) hoe het gaat met de modale ww
Je weet (beter) hoe je de vaste vz moet gebruiken en  moet ontleden
Je hebt weer geoefend met lezen

Slide 1 - Tekstslide

Korrigieren 15, 16 en 17
15
16
17: schrijf je zin op als je online bent en de beurt krijgt. In de klas: schrijf je zin op het bord

Slide 2 - Tekstslide

En nu: hoe staat het met het begrip van de vast vz en ontleden?
A
Ik weet het ongeveer weer, moet nog even oefenen (zie its oefening)
B
ik begrijp er nog steeds weinig van
C
ik vind dit eigenlijk best te doen
D
Paar vragen nog, even oefenen

Slide 3 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Als je nog (korte) uitleg wilt voor de vaste vz en/of ontleden blijf je bij mij
Online: Als je nu wilt oefenen ga je met de opdracht aan de slag die in de bronnen staat. Je mag ook de opdracht voor de modale ww doen.
Over 10 minuten terug.
School: je krijgt de opdracht vaste vz en ontleden op papier

Slide 4 - Tekstslide

Vaste voorzetsels: 3e naamval 
  • mit = met
  • nach = naar
  • bei = bij
  • seit = sinds
  • von = van
  • zu = naar
  • aus = uit
  • außer = behalve
  • gegenüber = tegenover
  • entgegen = tegemoet (achterzetsel)
Staat er één van deze voorzetsels voor het woord?
Dan is het altijd 3e naamval

Slide 5 - Tekstslide

Vaste voorzetsels: 4e naamval 
- durch = door
- für = voor
- gegen = tegen
- ohne = zonder
- um = om
- bis = tot 
- entlang = langs

Staat er één van deze voorzetsels voor het woord?
Dan is het altijd 4e naamval

Slide 6 - Tekstslide

Geen voorzetsel, dan Ontleden
Vb: Er hat (zijn)___ Mutter (deze) _______ Blume (v) gegeben.
1. Persoonsvorm: ww, maak zin vragend
Hat er (zijn) ____ Mutter.....

2. Gezegde: alle ww, dus: hat gegeben

3. Onderwerp: wie + gezegde: dus wie hat gegeben?
Antw: er. Dus 'er' is onderwerp

4. Lijdend voorwerp: wat + ond + gezegde: dus wat hat er gegeben?
Antw: Blume, dus Blume is lijdend vw. 4e naamval. Deze = dies, hoort bij de der groep Blume is vrouwelijk. Kijk in het blokje  der groep S 165: die Frau, Dus een e: diese

5. Mw voorwerp: aan wie + ond + gez+ lv: aan wie hat er diese Blume gegeben?
Antw: Mutter, dus 3e naamval. zijn = sein, ein groep en vrouwelijk. Kijk in blokje ein groep S 165: einer Frau, dus er: seiner

Slide 7 - Tekstslide

En nu: hoe staat het met het begrip van de modale ww?
A
Ik weet het ongeveer weer, moet nog even oefenen (zie its oefening
B
ik begrijp er nog steeds weinig van
C
ik vind dit eigenlijk best te doen
D
Paar vragen nog, even oefenen

Slide 8 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Als je nog (korte) uitleg wilt voor de modale ww blijf je bij mij
Als je nu wilt oefenen ga je met de opdracht aan de slag die in de bronnen staat.
Over 10 minuten terug.

Slide 9 - Tekstslide

modale werkwoorden

dürfen
= mogen, toestemming

können
= kunnen

mögen=
lusten, lekker vinden, aardig vinden

müssen
= moeten (noodzaak)

wollen
= willen

sollen
= moeten (wil van iemand)

wissen
= weten
ich
darf
kann
ma
muss
will
soll
weiß
du
darf-  st
kann - st 
mag - st
muss - st
will - st
soll - st
weiß - t
er/sie/es
darf
kann
mag
muss
will
soll
weiß
wir
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
woll - en
soll -  en
wiss - en
ihr
dürf - t
könn -
mög - t
müss - t
woll - t
soll - t
wiss - t
sie/Sie
dürf - en
könn - en
mög - en
müss - en
woll - en
soll - en
wiss - en
ge - durf - t
ge - konn - t
ge - moch - t
ge -muss - t
ge - woll -t
ge - soll -t
ge - wuss- t

Slide 10 - Tekstslide

Wat valt dus op?
1. klinkerwisseling alleen bij ich, du en er/sie/es
2. ich en er/sie/es zijn hetzelfde
3. wir, ihr, sie/Sie gaan gewoon zoals een regelmatig ww

Slide 11 - Tekstslide

En nu?
School: ga de opdracht op papier maken
Online: ga de opdracht in word maken

Hausaufgaben
l. Wörter K5
L. Modalverben (S. 155)
l. voorzetsels 3e en 4e naamval (S. 162 #16, S. 163 #17)
afm. 26 en 27

Slide 12 - Tekstslide