Articles, plural and word order

Welcome to the English lesson
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome to the English lesson

Slide 1 - Tekstslide

TODAY'S LESSON
  • (Recap)Lidwoorden          -   Articles
  • Meervoud              -   Plural
  • Woordvolgorde   -   Word order

Slide 2 - Tekstslide

Articles

Slide 3 - Tekstslide

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an. 

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord a/an/the
 een .......... a / an
de / het .......... the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher         a bycicle
a car                a door               a room
 

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear       an investigation       an officer
an apple   an Englishman        an answer
 

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet --> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h --> dan gebruik je a.


 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
an hour  (je hoort our) = een uur
  • an honor (je hoort onour) = een eer

  • a university (je hoort juniversity) = de universiteit
  • a uniform (je hoort juniform) = het uniform
  • a European (je hoort jeuropean) = de Europeaan

Slide 9 - Tekstslide

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 10 - Quizvraag

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud


De verschillende regels in het Engels

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Onthoud:
nooit 's in het meervoud! 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

one piano
--> two pianos

one photo
--> two photos  

Slide 18 - Tekstslide

Woorden die eindigen op f(e)
Eindigt het woord op -f(e) --> meervoud wordt -ves

one knife --> two knives
one life --> two lives
one calf --> ten calves


Slide 19 - Tekstslide

Woorden die eindigen op medeklinker+y
Eindigt het woord op medeklinker + y --> meervoud wordt -ies

one baby --> two babies
one hobby --> two hobbies
one story --> three stories

Slide 20 - Tekstslide

Woorden die eindigen op klinker+y
Eindigt het woord op klinker+ y--> meervoud wordt -s

one boy --> two boys
one toy --> two toys
one key --> three keys

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Andere onregelmatige woorden:
De volgende woorden veranderen niet in het meervoud!!!!
one sheep --> two sheep
one fish --> two fish
De volgende woorden staan altijd in het meervoud!!!!!
glasses (bril)
scissors 
troussers



Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat moet je doen om een woord in het meervoud te zetten in het Engels
A
Er een 's achter zetten
B
Er een s achter zetten
C
Niks, alle woorden zijn meervoud
D
A, B en C zijn goed.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van girl?
A
Girl's
B
Girl
C
Girls
D
A,B,C zijn goed

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meervoud van knife?
A
Knifes
B
Knive
C
two pairs of knife
D
Knives

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meervoud van sheep?
A
Sheep's
B
Sheeps
C
Sheep
D
B en C zijn goed

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bus?
A
Buses
B
Busses
C
Bus
D
Bussen

Slide 29 - Quizvraag

Woordvolgorde
How does it work?

Slide 30 - Tekstslide

Wie / doetwat / waar / wanneer?
  • Zij at thuis vorige week een appel.
    --> Zij at een appel thuis vorige week.
    --> She ate an apple at home last week.

  • Hij  praatte gisteren Engels in de winkel.
    --> Hij praatte Engels in de winkel gisteren.
    --> He spoke English in the shop yesterday.

Slide 31 - Tekstslide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Henry
runs
around
school
everyday

Slide 32 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
felt
Jess
pain
last week
in her back

Slide 33 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
every morning
in our garden
our dog
likes
to run

Slide 34 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
at 2 pm
his knee
scratched
Peter
in the park

Slide 35 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
just now
in London
the pilot
landed
his plane

Slide 36 - Sleepvraag

More excersises:
  • Articles: 
    https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/overig/a-an-the/
  • Plurals:
    https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/overig/nouns-singular-plural-countable-uncountable/
  • Word order:
    https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/overig/woordvolgorde/

Slide 37 - Tekstslide



That's it for today

Slide 38 - Tekstslide