Link thema 10 Kleding ruilen/lidwoorden

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordestafette
De ene helft van de klas vormt links een rij, de andere helft van de klas vormt rechts een rij.

Omstebeurt schrijft een groepslid een kledingstuk op het bord. De linkergroep op de linkerhelft van het bord, de rechtergroep rechts. 

Jullie krijgen 1 minuut de tijd om zoveel mogelijk woorden op te schrijven. De groep die de meeste woorden heeft opgeschreven, heeft gewonnen!

timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 10, taak 2, opdracht 1


Mag ik het ruilen?

Slide 3 - Tekstslide

We gaan het hebben over kleding ruilen. Ik lees de tekst voor en jullie luisteren. 

- tekst voorlezen -

Daarna vragen of iemand nu kan uitleggen wat ruilen betekent. Eventueel zelf uitleggen. 

Opdracht 2 uitleggen, daarna cursisten zelf laten doen en klassikaal kort nabespreken. 

opdracht 3 klassikaal doen

opdracht 4 kort uitleggen en vragen of een duo het voor wil doen. 


Opdracht 2 t/m 5 (blz. 158-159)


Werk samen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten jullie al van
lidwoorden (articles)?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

We gaan nu 2 keer dit filmpje zien over de lidwoorden. De eerste keer gaan we alleen kijken. De tweede keer schrijf je op welke regels er zijn. 

Aan het einde uitvragen welke regels er zijn en op het bord schrijven. Daarna volgende slide laten zien met de regels. 
Lidwoorden
Lidwoorden: de, het en een

de/het = je kent het ding → het is duidelijk welk ding je bedoelt (het boek van Edwin, de tafel van Yasmin)

een = je kent het ding niet precies → kan elk boek zijn (ik wil graag een leuk boek lezen)





Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Je moet leren welk woord "de" of "het" is.

Tip: als je een nieuw woord leert, zoek direct op of het woord "de" of "het" is > Download de De Het App
of 
leer de 'het-woorden' uit je hoofd. Dat zijn er niet zo veel — ongeveer 20%. 










Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden - regels
Regel 1: 80% van de woorden > De
20% van de woorden > Het

Regel 2: Personen (persons) > De
De man, de vrouw, de dokter, de bakker, de medewerker, de werkgever, de pizzabezorger.



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden - regels
Regel 3: Verkleinwoorden (diminutive) > Het
                                                   De man - het mannetje       
                                                   De fiets - het fietsje                       

Regel 4: Meervoud (plural) > De 
                                                   De appel - de appels
                                                   Het boek - de boeken 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: De of Het?
1. Download de De Het App op je telefoon. Als dat niet lukt, gebruik je het woordenboek op je telefoon.
2. Maak de opdracht op het blaadje. Als je er niet uitkomt mag je overleggen.
3. Samen antwoorden bespreken






Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies