01. 3B H2.1 Inkomen uit arbeid (4-10)

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 1: Inkomen uit arbeid
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Hoofdstuk 2 paragraaf 1
Basis / kader

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen Vorige les
Wat is het verschil tussen Chartaal en giraal geld?
Wat is het verschil tussen een directe en indirecte ruil?

Slide 4 - Tekstslide

Doel
Theorie:
  • Ik kan uitleggen wat inkomsten uit arbeid zijn.
  • Ik kan verschillende inkomsten uit arbeid benoemen.
  • Ik kan uitleggen hoe loonverschillen ontstaan.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan bedragen omrekenen naar een andere periode.
  • Ik kan het vakantiegeld uitrekenen.
            

Slide 5 - Tekstslide

Doel
Theorie:
  • Ik kan uitleggen wat inkomsten uit arbeid zijn.
  • Ik kan verschillende inkomsten uit arbeid benoemen.
  • Ik kan uitleggen hoe loonverschillen ontstaan.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan bedragen omrekenen naar een andere periode.
  • Ik kan het vakantiegeld uitrekenen.
            

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Kwartaal
Een kwartaal bestaat uit 3 maanden
In een jaar zitten 4 kwartalen

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel jaar is 36 maanden?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 10 - Quizvraag

Vakantiegeld
Elk jaar krijg je in de maand mei vakantiegeld. Hoe reken je dit uit?
Voorbeeld:

Maandsalaris van Karel is €2000,-. Vakantiegeld is 8%. Hoeveel vakantiegeld krijgt Karel in mei over een heel jaar?

€2000 X 12 maanden = €24000.
24000: 100 X 8% = €1920,- krijgt Karel aan vakantiegeld in mei.


Slide 11 - Tekstslide

De contributie voor de voetbalclub kost € 95 per jaar. Hoeveel is dat per week?
A
€ 1,79
B
€ 1,83
C
€ 7,30
D
€ 7,92

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel maanden heeft een kwartaal?

Slide 13 - Open vraag

Fam. de Boer ontvangt € 197,51 kinderbijslag per kwartaal. Hoeveel is dit per jaar?
A
€ 592,53
B
€ 790,04

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Doel
Theorie:
  • Ik kan uitleggen wat inkomsten uit arbeid zijn.
  • Ik kan verschillende inkomsten uit arbeid benoemen.
  • Ik kan uitleggen hoe loonverschillen ontstaan.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan bedragen omrekenen in tijd.
            

Slide 16 - Tekstslide

Inkomen

De meeste Nederlanders hebben een inkomen


Inkomen bestaat uit alles wat je ontvangt:

Inkomsten in geld en

inkomsten in natura


Slide 17 - Tekstslide

inkomensvormen
inkomen uit arbeid (loon, salaris,inkomen in natura)
inkomen uit bezit (rente spaargeld, huurinkomsten)
inkomen uit overdracht (hoef je niks voor te doen, bijv zakgeld, bijstandsuitkering, studiebeurs, huurtoeslag, zorgtoeslag)

Slide 18 - Tekstslide

Soorten inkomen

Inkomsten met tegenprestatie: werk, bijbaan

Inkomsten zonder tegenprestatie: zakgeld, uitkering


Inkomsten in natura: bioscoopbon, auto van de zaak, mobiele telefoon

De Belastingdienst rekent inkomsten in natura wél bij het inkomen. 

Slide 19 - Tekstslide

inkomensverschillen
Verschil ontstaat door leeftijd, opleiding en ervaring
zwaarte van het werk en verantwoordelijkheid van werk

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijken van inkomsten

Om de inkomens van mensen te vergelijken, moet je die inkomens op dezelfde manier berekenen.


Bij iedereen tel je dezelfde soorten inkomsten mee, als je het totaal berekent.

Slide 21 - Tekstslide

Elk jaar dat je ergens werkt ga je een trede omhoog, wat betekent dat je meer salaris krijgt. Totdat je in je laatste trede zit.

Slide 22 - Tekstslide

wat vorm van inkomen is inkomen in natura?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 23 - Quizvraag

wat is de inkomensvorm van zakgeld?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide