Hoofdstuk 3: Geld over en te kort

Geld over en te kort
1. Bronnen van inkomen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Geld over en te kort
1. Bronnen van inkomen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
  • Je kent 3 manieren om inkomen te verwerven:
    - Inkomen uit arbeid
    - Inkomen uit bezit
    - Overdrachtsinkomens
  • Je kan uit een tabel iemands loon aflezen.
  • Je weet wat functies zijn
  • Je kan de Lorenzcurve interpreteren.
  • Je kan de begrippen nationaal inkomen, modaal inkomen en sociaal minimum uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide

Soorten inkomsten
Met en zonder tegenprestatie
  • Inkomen met tegenprestatie
    - inkomen uit arbeid
    - inkomen uit bezit

  • Inkomen zonder tegenprestatie
    - overdrachtsinkomens

Slide 3 - Tekstslide

Soorten inkomsten
Inkomsten uit arbeid
  • Loon
  • Prestatieloon: bonus als je goed gewerkt hebt
  • Eindejaarsuitkering
  • Vakantiegeld 8% van het bruto jaarsalaris 
  • Inkomen uit natura: betaald worden met goederen of diensten (auto van de zaak, telefoon... )

Slide 4 - Tekstslide

Gebruik de tabel. Janet is ingedeeld in loonschaal 9 en staat op trede 5. Zij heeft een volledige baan. Zij krijgt 8% vakantiegeld over haar jaarsalaris.
Bereken hoeveel vakantiegeld Janet krijgt. Laat je berekening zien.

Slide 5 - Open vraag

Soorten inkomsten
De loonschaal
  • Het loon van een docent hangt af van zijn ervaring (tredes).
  • Het loon van een docent hangt af van zijn functie, talenten of diploma's (schaal LB, LC of LD).

Slide 6 - Tekstslide

Soorten inkomen
Inkomsten uit bezit
  • Rente (spaargeld)
  • Dividend (aandelen)
  • Winst (eigen bedrijf)
  • Huur (huis)
  • Pacht (grond)

Slide 7 - Tekstslide

Inkomen
Nationaal inkomen










Alle inkomens uit arbeid en bezit in een land bij elkaar opgeteld

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Lorenzcurve
- Hoe krommer de lijn, hoe groter het verschil tussen de inkomens
- verticale as % van het inkomen
- horizontale as % van de bevolking 
Let op! arm of rijk 

Slide 10 - Tekstslide

Wat verdient 50% van de bevolking als we kijken naar de laagstbetaalde 50%?

Slide 11 - Open vraag

Soorten inkomen
Personele inkomensverschillen
  • Het nationaal inkomen is oneerlijk verdeeld omdat niet iedereen evenveel verdient.
  • In rijke landen zijn de verschillen tussen hoge en lage lonen kleiner.
  • Het meest voorkomende inkomen noemen we het modaal inkomen.

Om het verschil tussen arm en rijk kleiner te maken, is er een derde vorm van inkomen:
overdrachtsinkomens

Slide 12 - Tekstslide

Geld over en te kort
2. Inkomens zonder tegenprestatie

Slide 13 - Tekstslide

Inkomen
Soorten inkomsten
  • Inkomen met tegenprestatie
    - inkomen uit arbeid
    - inkomen uit bezit

  • Inkomen zonder tegenprestatie
    - overdrachtsinkomens

Slide 14 - Tekstslide

Overdrachtsinkomsten
Kinderbijslag
  • Kinderen kosten veel geld (gemiddeld een huis per kind)
  • Voor kinderen tot maximaal 18 jaar.
  • Ouders/verzorgers krijgen elk kwartaal kindergeld ongeacht hun inkomen.
  • Betaald met belastinggeld

Slide 15 - Tekstslide

Overdrachtsinkomsten
STUDIEFINANCIERING
  • Voor scholieren en studenten vanaf 18 jaar.
  • Basisbeurs voor iedereen
  • Aanvullende beurs bij laag loon ouders

Slide 16 - Tekstslide

Overdrachtsinkomsten
Huurtoeslag
  • Iedereen heeft recht op eenvoudig onderdak.
  • Alleen als een te groot deel van je inkomen naar huur gaat.
  • Betaald met belastinggeld

Slide 17 - Tekstslide

Overdrachtsinkomsten
Zorgtoeslag
  • Zorgverzekering is verplicht. Hiervoor betaal je een premie.
  • Wie een laag inkomen heeft, heeft recht op een tegemoetkoming; de zorgtoeslag

Slide 18 - Tekstslide

Overdrachtsinkomsten
Bijstand
Iedereen heeft recht op het sociaal minimum
  • Dit is het inkomen waarvan je moet kunnen leven.
  • Een alleenstaande zonder kinderen heeft minder nodig dan een alleenstaande met kinderen.
  • De bijstand is een uitkering voor mensen onder het sociaal minimum. Je mag dan niet te veel spaargeld hebben en bent verplicht om regelmatig te solliciteren.

Slide 19 - Tekstslide

Geld over en te kort
3. Budgetteren

Slide 20 - Tekstslide

Soorten uitgaven
  • Dagelijkse uitgaven
  • Vaste lasten
  • Incidentele uitgaven
De gewone uitgaven die je betaald van het huishoudgeld (bijv. eten, drinken, persoonlijke verzorging)
De uitgaven die iedere maand of kwartaal terugkomen (bijv. rekening voor gas en elektriciteit, woonlasten, verzekeringen, contributies en abonnementen)
Uitgaven die je niet zo vaak doet of die niet regelmatig zijn (kleding, meubels, vakantie, reparaties)

Slide 21 - Tekstslide

Benzine tanken hoort bij de ...
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 22 - Quizvraag

Reparatie van een computer?
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 23 - Quizvraag

Aankoop van een cd-speler?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 24 - Quizvraag

Een abonnement op een tijdschrift?
A
incidentele uitgaven
B
dagelijkse uitgaven
C
vaste lasten

Slide 25 - Quizvraag

Aankoop van shampoo?
A
vaste lasten
B
dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 26 - Quizvraag

Contributie hockey
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 27 - Quizvraag

Abonnement van je telefoon
A
dagelijkse uitgaven
B
incidentele uitgaven
C
vaste lasten

Slide 28 - Quizvraag

Welke soorten uitgaven kun je hebben?

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Video

Budgetteren
Budgetplan = Overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren = Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

Slide 31 - Tekstslide

Geld tekort? 3 oplossingen


  • Inkomsten vergroten
  • Geld lenen als het echt niet anders kan
  • Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 32 - Tekstslide

NIBUD
Nibud = Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

  1. Onderzoek naar inkomsten en uitgaven van mensen     
  2. Advies geven over omgaan met geld 
  3. Advies over het maken van een overzicht van inkomsten en uitgaven. 


Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Auto en kosten
Het bezit en het gebruik van een auto leiden tot twee soorten kosten:
• vaste kosten (zijn niet afhankelijk van het gebruik);
• gebruikskosten (zijn afhankelijk van het aantal gereden kilometers).
Vaste kosten zijn:
• de waardevermindering van het voertuig; 
• verzekeringskosten;
• de motorrijtuigenbelasting (houderschapsbelasting).

Slide 35 - Tekstslide

Auto en kosten
De prijs per kilometer bestaat uit:
• alle kosten in een bepaalde periode : aantal gereden kilometers in die periode.
De kosten van een auto zijn vooral hoger dan andere vormen van vervoer door:
• de hogere waardevermindering;
• meer belasting;
• hogere verzekeringskosten.

Slide 36 - Tekstslide

Auto en kosten
Gebruikskosten zijn:
• brandstofkosten;
• onderhoudskosten.
Om de kosten van auto’s goed te kunnen vergelijken, is het nodig om de kosten per kilometer te berekenen.

Slide 37 - Tekstslide

Marieke rijdt 25.000 kilometer per jaar. Haar auto verbruikt 1 liter per 16 kilometer. De verzekering van Adriëlles auto kost € 750 per jaar. De motorrijtuigenbelasting is € 75 per kwartaal. De benzine kost € 1,60 per liter. De waarde van haar auto vermindert met € 3.200 per jaar.
Bereken wat de totale kosten per jaar zijn van de auto van Marieke.

Slide 38 - Open vraag