1.5 feit, mening en argument

1.5 feit, mening en argument

Lesdoelen:
Je weet het verschil tussen een feit en een mening.
Je weet wat een argument is 

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1.5 feit, mening en argument

Lesdoelen:
Je weet het verschil tussen een feit en een mening.
Je weet wat een argument is 

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een feit.

Slide 2 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een mening

Slide 3 - Open vraag

Feiten
  • Een feit is iets wat écht zo is.
  • Feiten zijn objectief, kunnen dus niet beïnvloed worden door eigen gevoel.
  • Je kunt controleren of ze waar of niet waar zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Meningen
  • Zeggen wat iemand van iets vindt, zijn dus subjectief.
  • Je kunt niet zeggen of ze waar of niet waar zijn.
  • Je kunt ermee eens of oneens zijn. 

Let op:  "Die jurk is prachtig" 
Het wordt gepresenteerd als een feit, maar het is een mening.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten
Een argument gebruik je om een ander te overtuigen. Het geeft een reden aan waarom je iets vindt.
De signaalwoorden die voor een argument worden gebruikt zijn: want en omdat, namelijk en immers
voorbeeld: Mobieltjes moeten op de middelbare school worden verboden, omdat de leerlingen zich dan beter kunnen concentreren op de les.

Slide 7 - Tekstslide

Mediamarkt heeft 10 stageplekken voor entreestudenten.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Mediamarkt is volgens de studenten een fantastische stageplek.
A
mening
B
feit

Slide 9 - Quizvraag

Bij Mediamarkt krijg je een stagevergoeding.
A
mening
B
feit

Slide 10 - Quizvraag

De studenten vinden de stagevergoeding te laag.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

huiswerk
lezen, luisteren, kijken
 1.5 feit, mening en argument
maken opdracht 1, 2 en 4

Slide 12 - Tekstslide