A3C - Les 14 - Oefenen toets

Plattegrond
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Plattegrond

Slide 1 - Tekstslide


Welkom A3C

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

OMZET

BRUTOWINST

NETTOWINST

Slide 4 - Tekstslide


De verkoopprijs is ................ BTW
A
inclusief
B
exclusief

Slide 5 - Quizvraag


De verkoopprijs is € 3,50 exclusief 21% BTW.
Je berekent de btw als volgt ....
A
3,50 : 100 x 21
B
3,50 : 100 x 121
C
3,50 : 121 x 21
D
3,50 : 121 x 100

Slide 6 - Quizvraag


De consumentenprijs is € 5,99 inclusief 21% BTW.
Je berekent de verkoopprijs als volgt ....
A
5,99 : 100 x 79
B
5,99 : 121 x 100
C
5,99 : 100 x 121

Slide 7 - Quizvraag


Hoe bereken je de brutowinst?
A
Bruto winst = afzet + bedrijfskosten
B
Bruto winst = omzet + bedrijfskosten
C
Bruto winst = afzet - inkoopwaarde
D
Bruto winst = omzet - inkoopwaarde

Slide 8 - Quizvraag


Hoe bereken je de omzet?
A
omzet = afzet x verkoopprijs
B
omzet = afzet x inkoopprijs

Slide 9 - Quizvraag


Hoe bereken je de inkoopwaarde?
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x inkoopprijs

Slide 10 - Quizvraag

Omzet = € ...........
Brutowinst = € 5.000,-
Inkoopwaarde = € 3.000,-
A
€ 2.000,-
B
€ 8.000,-

Slide 11 - Quizvraag

Hoe bereken je de nettowinst?
Zet in de juiste volgorde.
1 = nettowinst, 2 = brutowinst, 3 = bedrijfskosten,
4 = omzet, 5 = inkoopwaarde
A
4 - 5 = 1
B
2 - 3 = 1
C
2 - 5 = 1
D
4 - 2 = 1

Slide 12 - Quizvraag

Welke van onderstaande stellingen is juist?
A. Als je veel verlies maakt ga je failliet
B. De huur van het pand en de loonkosten zijn bedrijfskosten
C. De inkoopwaarde is voor de nettowinst berekening niet belangrijk
A
A, B en C
B
A en B
C
A en C
D
B en C

Slide 13 - Quizvraag


Een winkelier hanteert een brutowinst van 25% van de inkoopprijs. De inkoopprijs is € 20,-.
Hoeveel bedraagt de brutowinst?
A
€ 25,-
B
€ 5,-

Slide 14 - Quizvraag

Afzet= 500 stuks Verkoopprijs p/st. = € 10,-
Inkoopwaarde = € 200,- Bedrijfskosten= € 8.500,-

Bereken de brutowinst.

A
€ 4.800,-
B
€ 2.000,-
C
€ 7.500,-
D
- € 3.500,-

Slide 15 - Quizvraag

DE BALANS

Slide 16 - Tekstslide


Op de balans is activa hetzelfde als..
A
bezittingen
B
schulden
C
eigen vermogen
D
goederen die niet verkocht worden

Slide 17 - Quizvraag


Het vreemd vermogen is hetzelfde als
A
de kortlopende schulden van een bedrijf
B
de langlopende schulden van een bedrijf
C
alle schulden van een bedrijf
D
het eigen vermogen

Slide 18 - Quizvraag


Vlottende activa
A
Gaan langer dan 1 jaar mee
B
Gaan korter dan 1 jaar mee
C
Gaan niet mee
D
Gaan wel mee

Slide 19 - Quizvraag


Als een bedrijf winst maakt, zal dat op de balans te zien zijn bij
A
het eigen vermogen
B
het banksaldo
C
het kasgeld
D
de schulden

Slide 20 - Quizvraag

MUTATIEBALANSEN

Slide 21 - Tekstslide

Nieuwe machine gekocht voor
€ 15.000,-. Hiervoor een extra lening afgesloten bij de bank.
A
Vaste activa + 15.000 Banklening - 15.000
B
Vlottende activa + 15.000 Banklening - 15.000
C
Vaste activa + 15.000 Banklening + 15.000
D
Vlottende activa + 15.000 Banklening + 15.000

Slide 22 - Quizvraag


Er is voor € 2.500,- per bank
aan lonen betaald
A
Bank - 2.500 Lonen + 2.500
B
Bank - 2.500 Eigen vermogen - 2.500
C
Bank - 2.500 Lonen - 2.500
D
Bank - 2.500 Eigen Vermogen + 2.500

Slide 23 - Quizvraag


Goederen verkocht op rekening voor
€ 4.800,-. Inkoopwaarde was € 3.600,-
A
Voorraad - 4.800 Bank + 4.800
B
Voorraad - 3.600 Bank + 4.800 Eigen Vermogen + 1.200
C
Voorraad - 4.800 Debiteuren + 4.800
D
Voorraad - 3.600 Debiteuren + 4.800 Eigen Vermogen + 1.200

Slide 24 - Quizvraag


Welke balansmutaties vinden er plaats?
Ontvangen per bank van debiteuren € 6.400.
A
Debiteuren - € 6.400 Kas - € 6.400
B
Debiteuren + € 6.400 Bank + € 6.400
C
Debiteuren - € 6.400 Bank + € 6.400
D
Debiteuren + € 6.400 Kas - € 6.400

Slide 25 - Quizvraag

Welke balansmutaties vinden er plaats?

Op de hypotheek wordt € 25.000 afgelost per bank en er wordt € 1.200 aan rente per bank betaald.
A
Bank - € 26.200 Hypotheek - € 26.200
B
Bank - € 26.200 Hypotheek + € 26.200
C
Bank - € 26.200 Hypotheek - € 25.000 Eigen Vermogen - € 1.200
D
Bank - € 26.200 Hypotheek + € 25.000 Eigen Vermogen + € 1.200

Slide 26 - Quizvraag

RESULTATENREKENING

Slide 27 - Tekstslide


Voorraad
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 28 - Quizvraag


Reclamekosten
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 29 - Quizvraag


Afschrijvingen
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 30 - Quizvraag


Eigen vermogen
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 31 - Quizvraag


Omzet
A
Resultatenrekening
B
Balans

Slide 32 - Quizvraag


Verlies
A
Debet
B
Credit

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide