hoofdstuk 5

zouten
  • Zoutformules en namen
  • zouten in water
  • zouthydraten
  • reacties tussen ionen
  • 7.3 molariteit

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

zouten
  • Zoutformules en namen
  • zouten in water
  • zouthydraten
  • reacties tussen ionen
  • 7.3 molariteit

Slide 1 - Tekstslide

Zoutformules en namen
Zouten bestaan uit positieve en negatieve ionen (Na+ en Cl-)
De naam van het zout = +ion en dan -ion (natriumchloride)


Van een zout kun je een verhoudingsformule opstellen. 
Omdat een zout neutraal is, moet de +lading gelijk zijn aan de -lading (NaCl).

Slide 2 - Tekstslide


geef de naam van het zout: Ca3(PO4)2

Slide 3 - Open vraag

geef de verhoudingsformule van Magnesiumnitraat

Slide 4 - Open vraag

uitwerking
Zoek eerst de ionen met hun lading (gebruik tabel 45 en 66B)
magnesium = Mg2+ en nitraat = NO3-

de ladingen moeten gelijk zijn: dus 2+ en 2-, je hebt dus 
1 magnesium-ion en 2 nitraationen nodig.
Mg(NO3)2

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een opgeloste moleculaire stof en een opgelost zout?

Slide 6 - Open vraag

zouten in water

Slide 7 - Tekstslide

oplos- en indampvergelijking
oplossen van een zout geef je als volgt weer:
CaCl2 (s) --> Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)

indampen is het tegenovergestelde:
Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq) --> CaCl2 (s)

Slide 8 - Tekstslide

Aartiesh lost een schepje natriumsulfaat op in water. Geef de reactievergelijking

Slide 9 - Open vraag

Zouthydraten
Zouthydraten zijn zouten waarbij water in het ionrooster is ingebouwd.
bijvoorbeeld gips: Calciumsulfaatdihydraat
formule: CaSO4 . 2H2O


Slide 10 - Tekstslide

Geef de formule van glauberzout

Slide 11 - Open vraag

uitwerking
Glauberzout? triviale naam --> 66A


natriumsulfaat (zout) decahydraat (10 water ingebouwd)
Na+ en SO42- --> Na2SO4 
dus, Na2SO4 . 10H2O

Slide 12 - Tekstslide

Molariteit
De concentratie van een zoutoplossing kun je geven in gram/liter, maar ook in mol/liter (M).

De molariteit is dus altijd de hoeveelheid (mol) die in 1 liter is opgelost. 

Slide 13 - Tekstslide

Ik heb een NaOH oplossing van 0,1 M. Ik pak 150ml, hoeveel mol bevat dat?

Slide 14 - Open vraag

Ik wil 250ml, 1M keukenzoutoplossing maken. Hoeveel gram moet ik oplossen?

Slide 15 - Open vraag

uitwerking
vraag uitschrijven: keukenzout = natriumchloride = NaCl
ik wil 250ml maken, die 1 mol/liter bevat 

in 1 liter zit 1 mol, in 250ml zit dus 0,25 mol

0,25 mol NaCl = 0,25 * 58,44 = 14,61 gram
dus 14,61 gram oplossen in 250 ml

Slide 16 - Tekstslide