El imperativo + lijdend voorwerp

EL IMPERATIVO 
HET LIJDEND VOORWERP
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

EL IMPERATIVO 
HET LIJDEND VOORWERP

Slide 1 - Tekstslide

El imperativo - gebruik
Adviezen
Instructies (bijv. recepten)
bevelen
verzoeken

Slide 2 - Tekstslide

tú-vorm (jij) imperativo
Dezelfde vorm als de hij/zij-vorm van de tegenwoordige tijd. 
Let op! Dit geldt ook voor werkwoorden met een klinkerwisseling! (bijv: dormir (ue) = slapen → hij/zij slaapt = duerme → slaap! (geb. wijs) = ¡duerme!)
usted-vorm (u) imperativo
Ga uit van ustedes tegenwoordige tijd, –AR werkwoorden krijgen een –ER/-IR uitgang en andersom
vosotros (jullie) imperativo
 van hele werkwoord –r eraf halen en vervangen door –d
ustedes-vorm (u meervoud) imperativo
Ga uit van ustedes tegenwoordige tijd, –AR werkwoorden krijgen een –ER/-IR uitgang en andersom.

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg
  • tú-vorm: dezelfde vorm gebruik als de hij/zij-vorm van de tegenwoordige tijd. Let op! Dit geldt ook voor werkwoorden met een klinkerwisseling!  (bijv: dormir (ue) = slapen → hij/zij slaapt = duerme → slaap! (geb. wijs) = ¡duerme!)
  •  usted-vorm: –AR werkwoorden krijgen een –ER/-IR uitgang en andersom: hablar --> ¡hable! 
  • vosotros-vorm: van hele werkwoord –r eraf halen en vervangen door  –d: cerrar --> ¡cerrad!
  • ustedes-vorm: –AR werkwoorden krijgen een –ER/-IR uitgang en andersom: correr --> corran

Slide 4 - Tekstslide

el imperativo (irregular)
                                                                   tú                  
decir  = zeggen                                   ¡di!  = zeg!                  
hacer = doen, maken                       ¡haz! = doe!              
salir = vertrekken                               ¡sal! = vertrek!                 
tener = hebben                                   ¡ten!  = heb!              
venir = komen                                      ¡ven!  = kom!              
poner = (neer)zetten, erin doen  ¡pon! = zet neer!      doe erin!         
dar  = geven                                          ¡da! = geef!                 
ir  = gaan                                                 ¡ve!   = ga!               
oír   = luisteren                                     ¡oye!  = luister!             

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Imperativo: escribir (tú)
A
escribo
B
escribes
C
escribe
D
escriben

Slide 7 - Quizvraag

¡...............!
imperativo
(vosotros, mirar)
A
¡Mira!
B
¡Mirad!
C
¡Miren!
D
¡os mira!

Slide 8 - Quizvraag

Imperativo (tú)
hacer
A
hace
B
haz
C
haca
D
hez

Slide 9 - Quizvraag

Imperativo (usted)
vivir
A
vivo
B
vivi
C
vive
D
viva

Slide 10 - Quizvraag

Imperativo: mezclar - tú

Slide 11 - Open vraag

Imperativo: cerrar (ie) - usted

Slide 12 - Open vraag

El objeto directo
Wat is een lijdend voorwerp?


ej. Compro un libro para Juan.


het antwoord op de vraag wie of wat + onderwerp +  gezegde
un libro = het lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp als persoonlijk voornaamwoord.
  • Net als in het Nederlands kan je het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. 
Ik koop een boek voor Juan. - Ik koop het voor Juan. 
Compro un libro para Juan.  - Lo compro para Juan.
  • Soms staat het lijdend voorwerp er 2 x:
Los huevos, los compro yo. - De eieren, die koop ik. 


Slide 14 - Tekstslide

Lijdend vw --> lo, la, los, las
Het lijdend voorwerp kan in het Spaans vervangen worden door lijdende voornaamwoorden. Er zijn er vier:
 


Voorbeelden:

Slide 15 - Tekstslide

Plaats van lo, la, los, las
Meestal vóór de persoons vorm (het vervoegde ww): 
¿Tienes las patatas? --> Si, las tengo.

Let op!
Bij de gebiende wijs zet je ze aan het werkwoord vast:
¡Córtala!  = snijd hem/het 
('la' zou kunnen verwijzen naar la cebolla (de ui)

Slide 16 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Wat is het lijdend voorwerp?
  2. Moet ik het vervangen door lo, la, los of las?
  3. Wat is de plaats in de zin?
Voorbeeldopgave: vervang het lijdend voorwerp
Voy a comprar una camiseta.
1) una camiseta = lv
2) una camiseta = vrouwelijk, enkelvoud --> 'la'
3) plaats = vóór het vervoegde ww --> La voy a comprar.

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Wat is het lijdend voorwerp?
  2. Moet ik het vervangen door lo, la, los of las?
  3. Wat is de plaats in de zin?
Voorbeeldopgave: vervang het lijdend voorwerp
¡Mezcla los ingredientes en la olla!
1) los ingredientes = lv
2) los ingredientes= mannelijk meervoud --> 'los'
3) plaats = vast aan het ww, want is gebiedende wijs -->¡Mézclalos en la olla!

Slide 18 - Tekstslide

Vervang het lijd vw + zet op de juiste plek:
Voy a comprar las flores para mi madre.
A
Voy las a comprar para mi madre.
B
La voy a comprar para mi madre.
C
Las voy a comprar para mi madre.
D
Voy la a comprar para madre.

Slide 19 - Quizvraag

Vervang het lijd vw + zet op de juiste plaats:
Pon los ingredientes en la olla (de pan).
A
Los pon en la olla.
B
La pon en la olla.
C
Ponla en la olla.
D
Ponlos en la olla.

Slide 20 - Quizvraag