Lezen 1.1 t/m 1.3 BJ-Magenta

Welkom
Nederlands
Paragraaf  1.1-1.2-1.3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands
Paragraaf  1.1-1.2-1.3

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 
Leesteksten verkennen


1.1 Onderwerp en hoofdgedachte
1.2 Doel en publiek
1.3 Betrouwbaarheid van een tekst

Slide 2 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
- Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
- Het onderwerp is nooit een hele zin
- Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
- Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 3 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
- De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
- Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
- Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Caps"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen

Slide 6 - Tekstslide

Doel en Publiek
- Hoe weet ik wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken en voor wie de tekst bedoeld is?

Slide 7 - Tekstslide

Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen totaal verschillen. 
Om het verschil te achterhalen kan je kijken naar:


1. Het doel van de schrijver
"Wat wil de schrijver met de tekst bereiken?
"

2. Het publiek 
"Voor wie is de tekst bedoeld?
"

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Twee teksten over onderwerp ‘honden’
1. Een krantenbericht over hoeveel Nederlanders een hond hebben en welke rassen het meest populair zijn
Doel: informeren
Publiek: krantenlezers (breed publiek)
2 . Een folder van het asiel met het bericht om een hond uit het asiel te nemen
 Doel: overhalen
Publiek: hondenliefhebbers / pupkopers

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
2.
2. 
informeert over aantal pollen en de weersverwachting

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Handleiding, gebruiksaanwijzing, recept, huiswerk in elo.....

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is waar?
De betrouwbaarheid van een tekst

Slide 14 - Tekstslide

DOEL

  • De betrouwbaarheid van een tekst beoordelen
  • Hoe weet je waar je op moet letten, als je wil weten of de informatie in een tekst betrouwbaar is?




Slide 15 - Tekstslide

Weet wat je leest
Via kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie vinden. Het is belangrijk om te weten of alles wat je leest ook echt waar is.

-fakenieuws/ nepnieuws

Slide 16 - Tekstslide

Waar komt de tekst vandaan?
Als je een tekst leest, kijk dan eerst waar de tekst vandaan komt (de bron). Dat kan een krant, tijdschrift of website zijn. Een tekst op een serieuze nieuwssite is vaak betrouwbaarder dan een tekst op bijvoorbeeld Facebook.
Kijk ook wanneer de tekst geschreven is. Een oude tekst is niet betrouwbaar.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het doel van de tekst?
Let ook op het doel van de tekst. Een schrijver die iets wil verkopen, kun je niet altijd geloven. Hij zal dan alleen de goede dingen vertellen en niet de minder goede.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijver

- Beoordeel of de schrijver deskundig is.

- Een schrijver is deskundig als hij/zij zich uitgebreid in het onderwerp heeft verdiept.

Slide 19 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van een tekst
  • Niet alles wat je leest is betrouwbaar.
  • Een betrouwbare tekst heeft controleerbare feiten

Slide 20 - Tekstslide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 21 - Tekstslide

Betrouwbare informatie
Betrouwbare informatie bestaat uit feiten.
-> je kunt controleren waar de informatie vandaan komt.
-> je kunt de informatiebron terugvinden.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld
Op internet staan twee teksten over de bijwerkingen van het slaapmiddel temazepam.

1 de eerste tekst stond op de site: www.apotheek.nl.
2 de tweede tekst was van Sunny op een internetforum.
-> als de site www.apotheek.nl van officiële apothekers is, is de informatie waarschijnlijk betrouwbaarder dan de informatie in een tekst van iemand op een internetforum.


Slide 23 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 24 - Tekstslide

Niet alle informatie is dus even betrouwbaar. Let bij twijfel op:

-> de informatiebron: uit welke bron komt de tekst? Is de bron serieus? Heeft de bron belang bij het mooier of anders voorstellen van zaken?
-> de schrijver: heeft de schrijver verstand van het onderwerp?
-> het doel: wat is het doel van de tekst? Wil de schrijver je ergens van overtuigen?
-> de datum: klopt de informatie nog of is de tekst verouderd?




Slide 25 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening

Slide 26 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening

Slide 27 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 28 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening

Slide 29 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening

Slide 30 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening

Slide 31 - Quizvraag

Een tekst met als titel "Red Bull is goed voor je". Geschreven door de directeur van Red Bull. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 32 - Quizvraag

Een tekst over een griepepidemie geschreven door een arts. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 33 - Quizvraag

Een tekst over betalen met een pinpas geschreven in 1999. Betrouwbaar of niet?
A
Betrouwbaar
B
Onbetrouwbaar

Slide 34 - Quizvraag

Les morgen
Maken oefentoets H1 Lezen

Slide 35 - Tekstslide