Spelling - paragraaf 4 - hoofdletters en leestekens

Spelling
Paragraaf 4
Hoofdletters en leestekens
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Paragraaf 4
Hoofdletters en leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je kan hoofdletters en leestekens op de juiste manier toepassen.

- Terugblik
- Uitleg hoofdletters
- Uitleg leestekens
- Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Hij (behandelen) haar met respect.
A
behandelt
B
behandeld

Slide 3 - Quizvraag

Gisteren is hier een groot ongeluk (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 4 - Quizvraag

Bob heeft zijn zusje vorige week (verraden).
A
verraadde
B
verraaden
C
verraade
D
veraden

Slide 5 - Quizvraag

De docent (kuchten) om de aandacht te vragen tijdens de vorige les.
A
kuchte
B
kuchtte
C
kuchten
D
kuchtten

Slide 6 - Quizvraag

Tom en Bram (stichten) aan het begin van het schooljaar een brand in een lokaal.
A
stichten
B
stichte
C
stichtte
D
stichtten

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters en leestekens maken een tekst beter leesbaar.
Het belang van leestekens:
We gingen op reis met de kinderen, die het leuk vonden.
We gingen op reis met de kinderen die het leuk vonden.
Pas op, Bram!
Pas op Bram!
Ik houd van je, lieve vriendin.
Ik houd van je lieve vriendin.
https://speld.nl/2015/03/24/zweedse-onderzoekers-leestekens-overbodig/

Slide 8 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Aan het begin van een zin!
Let op: 'Als ik hier druk,' zei hij, 'doet het daar pijn.' 
  • Bij persoonsnamen: Hans van der Zande, Van der Zande.
  • Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten.
  • Bij (afleidingen van) aardrijkskundige namen, namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en titels van films en boeken.
  • Met kleine letters schrijf je namen van: soorten, historische periodes, afleidingen van feestdagen, maanden, dagen, jaargetijden, windstreken, religies en afleidingen ervan.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht maken
- Blz. 279
- Opdr. 1
- In tweetallen
- Paar minuten
- Daarna bespreken

Slide 10 - Tekstslide

Leestekens
Punt
  • Aan het eind van de zin
  • Bij afkortingen
Let op:
  • Schrijf afkortingen die als woord worden uitgesproken zonder punten: havo
  • Schrijf maten en gewichten zonder punt

Slide 11 - Tekstslide

Leestekens
Komma:
  • Tussen onderdelen van opsommingen, maar niet voor ‘en’
  • Tussen twee persoonsvormen
  • Voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel
  • Voor en na een bijstelling
  • (in lange zinnen) voor een voegwoord, waarmee je de bijzin begint

Slide 12 - Tekstslide

Leestekens
Puntkomma
  • Tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen: Het regent heel hard; ik ga niet naar school.
  • Tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat.
Dubbele punt
  • Om een opsomming aan te kondigen;
  • Om een directe rede aan te kondigen;
  • Om een verklaring aan te kondigen;
Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe. rede maar dan volgen er eerst nog aanhalingstekens

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens
Aanhalingstekens
  • Bij een citaat
  • Bij een directe rede
Let op: bij het weergeven van gedachten gebruik je geen aanhalingstekens
  • Om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis

Slide 14 - Tekstslide

Leestekens
Beletselteken (drie puntjes)
  • Aan het eind van de zin die niet af is; de puntjes suggereren iets
  • Om onvolledige citaten aan te duiden

Slide 15 - Tekstslide

Opdrachten maken
- Blz. 280-282
- Via Nieuw Nederlands online
- Individueel
- Huiswerk: af t/m ...

Slide 16 - Tekstslide