2.8 Spelling Talent vmbo-kgt klas 2

2.8 Spelling 
Leerdoelen:
  • Ik kan de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden spellen.
  • Ik kan het trema bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden eindigend op –ie en –ee correct gebruiken.
  • Ik kan de dicteewoorden op blz. 161 correct spellen.

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

2.8 Spelling 
Leerdoelen:
  • Ik kan de verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden spellen.
  • Ik kan het trema bij het meervoud van zelfstandige naamwoorden eindigend op –ie en –ee correct gebruiken.
  • Ik kan de dicteewoorden op blz. 161 correct spellen.

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 4 - Tekstslide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 5 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kleette
D
kleedde

Slide 6 - Quizvraag

Hij (fietsen) ...... naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 7 - Quizvraag

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 8 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 9 - Quizvraag

Hij (antwoorden) ..... snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Slide 12 - Tekstslide



Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Slide 13 - Tekstslide

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
t ex - kofschip

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 16 - Quizvraag

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend

Slide 17 - Quizvraag

0

Slide 18 - Video

0

Slide 19 - Video

Wat is het meervoud van epidemie?
A
epidemieën
B
epidemiën

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is onjuist geschreven?
A
financiën
B
kolonieën
C
industrieën
D
evangeliën

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is juist geschreven?
A
bacterieën
B
bacteriën

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meervoud van zee?
A
zeeën
B
zeën
C
zee-en
D
zee'n

Slide 23 - Quizvraag

Waar ligt de klemtoon?
genie
A
ge
B
nie

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
genie

Slide 25 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon?
melodie
A
me
B
lo
C
die

Slide 26 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
melodie

Slide 27 - Open vraag

Waar ligt de klemtoon?
ceremonie
A
ce
B
re
C
mo
D
nie

Slide 28 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
ceremonie

Slide 29 - Open vraag