O-uur les 4 - Vermenigvuldigen en delen

O-uur getallen les 4

Vermenigvuldigen & delen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

O-uur getallen les 4

Vermenigvuldigen & delen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Je leert wat vermenigvuldigen is en hoe je er mee rekent.
- Je leert hoe je moet delen

Slide 2 - Tekstslide

Vermenigvuldigen
Vermenigvuldigen is het getal een aantal keer optellen. Bij vermenigvuldigen gebruik je het: x. Je spreekt x uit als keer. 

Bijvoorbeeld: Hoeveel eieren zie je?


Je ziet 6 + 6 eieren
Je ziet 2 dozen met elk 6 eieren
In totaal zie je 2 x 6 = 12 eieren

2 x 6 is een keersom

Slide 3 - Tekstslide

Even zelf oefenen
Hoeveel tennisballen zie je?
Je ziet               +                 tennisballen.
Je ziet               kokers met elk                 tennisballen.
In totaal zie je              x              =            tennisballen.
2
3
3
3
3
6
6
2

Slide 4 - Sleepvraag

Even zelf oefenen
Hoeveel koekjes zie je?
Je ziet               +                 +              koekjes
Je ziet               stapels van               koekjes
In totaal zie je              x              =            tennisballen.
3
3
5
5
5
5
5
15

Slide 5 - Sleepvraag

Hoeveel pakjes zie je?
Hoeveel pakjes drinken zie je in totaal?




Je ziet 5 dozen met elk 10 pakjes drinken.
Dit zijn in totaal 5 x 10 = 50 pakjes drinken

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf de keersom op en reken uit
Hoeveel bakjes zijn dit in totaal?

             x               =             bakjes
3
3
6
6
9
9

Slide 7 - Sleepvraag

Schrijf de keersom op en reken uit
In 1 rolletje zitten 18 snoepjes.

Hoeveel snoepjes heb ik in totaal?

               x               =               Snoepjes
5
6
12
18
60
72
90
108

Slide 8 - Sleepvraag

Pepijn wil een kast kopen. Hij spaart 7 maanden lang elke maand €40. Hoeveel euro kost de kast?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 9 - Open vraag

Tijdens de muziekmiddag mogen de kinderen een muziekinstrument bespelen. De kinderen worden verdeeld in 3 groepen. Elke groep krijgt 5 muziekinstrumenten. Hoeveel muziekinstrumenten zijn er nodig?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 10 - Open vraag

Carla koopt 5 pakken met 15 repen. Hoeveel repen koopt tante Carla?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 11 - Open vraag

Belle koopt voor een feest 7 cadeautjes van €4 en 2 cadeautjes van €6. Hoeveel euro moet ze betalen?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 12 - Open vraag

TIP!
Bij vermenigvuldigen is het handig om de tafels te kennen. 

Slide 13 - Tekstslide

Handig om te weten!
Je kunt de getallen in een keersom omkeren. Het antwoord blijft dan hetzelfde. Bijvoorbeeld:

In beide kasten staan 15 blikken verf.

5 x 3 = 3 x 5 = 15


Slide 14 - Tekstslide

Oefenen met keersom omkeren
2
2
4
4
8
8
8
8

Slide 15 - Sleepvraag

Oefenen met keersom omkeren
3
3
3
3
6
6
6
6
18
18
18

Slide 16 - Sleepvraag

Halveren
Je kunt een keersom halveren. Je neemt dan de helft van het eerste getal in keersom. Het antwoord wordt ook de helft.

Slide 17 - Tekstslide

Verdubbelen
Je kunt een keersom verdubbelen
Je neemt dan het dubbele van het 
eerste getal in de keersom. Het 
antwoord wordt ook het dubbele. 



Maak opgave 1 en 2 op het werkblad.

Slide 18 - Tekstslide

DELEN

Slide 19 - Tekstslide

Wat is delen?
Je kunt delen gebruiken om iets eerlijk te verdelen. Iedereen krijgt dan evenveel. Bij delen gebruik je het deelteken : Je spreekt : uit als gedeeld door.

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Verdeel 18 broodjes over 
6 personen. Hoeveel broodjes 
krijgt iedere persoon?


Deelsom is: 18 : 6 = 3
Dus: Iedereen krijgt 1 broodje

Slide 21 - Tekstslide

Verdeel 20 munten over 4 personen. Hoeveel munten krijgt iedere persoon?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 22 - Open vraag

Verdeel 15 wortels over 5 konijnen. Hoeveel wortels krijgt elk konijn?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 23 - Open vraag

Deelsom
Je kunt een deelsom ook uitrekenen 
door te tellen met gelijke stappen. 
Je hebt 24 kroketten nodig. 
In 1 doosje zitten 4 kroketten. 
Hoeveel dozen moet je kopen?

Dus de deelsom is: 24 : 4 = 6 dozen

Slide 24 - Tekstslide

Saar heeft 21 tompoezen nodig? In 1 doos zitten 3 tompoezen. Hoeveel dozen tompoezen moet Saar kopen.

Schrijf je berekening erbij!

Slide 25 - Open vraag

Geertje heft 20 bollen wol. Voor 1 trui heeft ze 5 bollen wol nodig. Hoeveel truien kan Geertje breien?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 26 - Open vraag

Op tafel staan 18 borden. Gijs kan 3 borden tegelijk naar de keuken brengen. Hoeveel keer moet Gijs naar de keuken lopen?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 27 - Open vraag

Monica legt 30 T-shirts op tafel. Ze maakt stapels van 6 T-shirts. Hoeveel stapels kan Monica maken?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 28 - Open vraag

Deeltafels
Bij het maken van deelsommen is het handig om deeltafels te kennen.

Je gaat nu sommen maken uit de deeltafel van 2. Dit zijn sommen waarin je deelt door 2. 

Dit kan ook met andere deeltafels

Slide 29 - Tekstslide

Voorbeeld: Deeltafels
Luke verdeelt een blik gehaktballen over 2 pannen. 




Hoeveel gehaktballen legt Luke in elke pan?
4 : 2 = 2 gehaktballen. Dus er liggen in elke pan 2 gehaktballen.

Slide 30 - Tekstslide

Neeltje heeft 18 blauwe bessen. Ze maakt toetjes met elk 2 blauwe bessen. Hoeveel toetjes kan Neeltje maken?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 31 - Open vraag

Maureen heeft 10 passievruchten nodig. Ze zitten per 2 verpakt. Hoeveel pakjes passievruchten moet Maureen kopen?

Schrijf je berekening erbij!

Slide 32 - Open vraag

Deelsommen met grote getallen
Je kunt een deelsom splitsen. Een deelsom die je niet kent, splits je in twee deelsommen die je wel kent.

Stap 1. Splits het eerste getal.
52 splits je in 40 en 12, want het grootste getal uit de deeltafel 4 is 40.
Stap 2. Deel de getallen door 4
40 : 4 = 10
12 : 4 = 3
Stap 3. Tel de antwoorden op.
10 + 3 = 13
Dus: 52 : 4 = 13

52 : 4 =
Maak opgave 3 op je werkblad

Slide 33 - Tekstslide

Gebruik vanaf hier je rekenmachine

Slide 34 - Tekstslide

Deelsommen op de rekenmachine
252 : 14 =

Stap 1. Toets in op de rekenmachine.

Stap 2. Lees het antwoord af.

252 : 14 = 18

Slide 35 - Tekstslide

Gemeente Houten bouwt een fietsenstalling voor 450 fietsen. Er passen 18 fietsen in een fietsenrek. Hoeveel fietsenrekken zijn er nodig?

Schrijf je berekening op!

Slide 36 - Open vraag

Het sporttoernooi op het ONC had 252 deelnemers. Elk team bestond uit 14 deelnemers. Hoeveel teams deden er mee aan het sporttoernooi?

Schrijf je berekening op!

Slide 37 - Open vraag

Jelmer heeft 224 poffertjes gebakken. Hij verdeelt ze over 28 leerlingen. Hoeveel poffertjes krijgt iedere leerling?

Schrijf je berekening op!

Slide 38 - Open vraag

Domino
Maak groepjes van maximaal 4 leerlingen en speel samen domino.

Slide 39 - Tekstslide

Terugblik 
Vermenigvuldigen:

Schrijf op een post-it wat vermenigvuldigen betekent in je eigen woorden. 
Geef een voorbeeld van een vermenigvuldigingssom en los deze op. 
Leg uit wat je doet in elke stap van de berekening.

Doe dit ook voor delen, gebruik hiervoor een aparte post-it. 

Bespreek klassikaal de uitkomsten. 

Slide 40 - Tekstslide