Grammatica les 4

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
2. Persoonsvorm en zinsdelen
3. Werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde 
4. Opdrachten maken
5. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESDOELEN
- je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kan vinden

- je weet een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde te vinden

- je weet hoe je een zin in zinsdelen kan verdelen


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm vinden

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

      Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden die in de zin staan. 
Het geeft altijd aan dat iets of iemand iets doet. (DOEN ZIN)

Jan kijkt naar buiten.
Jan heeft naar buiten gekeken.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

          Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk, enz.) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (ZIJN ZIN).

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Henk heeft de hond uitgelaten.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Deze jas moet worden geruild.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ik heb gisteren goed voor de toets geleerd.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Dat taartje lijkt me erg lekker.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Dat meisje wordt later tandarts.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • Belangrijk: de persoonsvorm is altijd een zinsdeel!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eerst de PV vinden en dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel / kan / één woord/ zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de persoonsvorm kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Dit weekend gaan we naar de efteling.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen vinden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2: welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 19 - Tekstslide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm en zet deze tussen 2 streepjes: 
je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


1. zoek eerst de persoonsvorm (pv)
2. zoek welke zinsdelen er vóór de persoonsvorm passen
3. plaats zinsdeelstrepen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De baby slaapt zacht

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In de middag probeerde hij te leren

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op het terras valt de plant opeens om

Slide 25 - Open vraag

Moeilijk, want een splitsbaar werkwoord en een dubbelzinnige zin. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GELEERD?
- je weet hoe je de persoonsvorm in een zin kan vinden.
- je kunt een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde vinden.  

- je weet hoe je een zin in zinsdelen kan verdelen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les
- Verder oefenen met zinsdelen pv, wg, en ng.
- Onderwerp

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tips en tops

Slide 29 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies