Woordsoorten - herhaling

Woordsoorten
Hoe zat het ook al weer?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Hoe zat het ook al weer?

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
Woorden kunnen worden opgedeeld in woordsoorten. Woorden met een zelfde (grammaticale) functie:
- zelfstandig naamwoord          - voegwoord
- lidwoord                                          - voorzetsel
- werkwoord                                     - telwoord
- bijvoeglijk naamwoord             - voornaamwoord
- bijwoord

Slide 2 - Tekstslide

Ik ken alle woordsoorten die worden genoemd al.
- zelfstandig naamwoord 
- voegwoord
- lidwoord 
- voorzetsel
- werkwoord 
- telwoord
- bijvoeglijk naamwoord 
- voornaamwoord
- bijwoord
Ja
Ik heb er wel eens van gehoord en kan er een paar benoemen
Ik ken sommige
Nooit van gehoord...

Slide 3 - Poll

Even kijken of je inschatting klopt. 
Maak de volgende sleepvraag (als je dat kunt, anders sla je deze over). 
Als je deze helemaal goed hebt gedaan, verlaat je LessonUp, ga je naar studiemeter en maak je de opdrachten.
Starttaal Online > 3F > Taalverzorging > Grammatica > Woordsoorten
Als je deze niet helemaal goed hebt gedaan, volg je de uitleg nog even mee. 

Slide 4 - Tekstslide

Tom is het fietsen niet verleerd en gaat deze Tour voor de eerste plaats.
Tom
is
verleerd
en
gaat
tour
voor
eerste
plaats
zelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord
hulp-werkwoord
zelfstandig werkwoord
zelfstandig werkwoord
voorzetsel
telwoord)
voegwoord

Slide 5 - Sleepvraag

Lidwoord
Nederlands kent drie lidwoorden:
- de
- het
- een (niet te verwarren met het telwoord één)

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Het zelfstandig naamwoord heeft twee kenmerken:
- je kunt er een lidwoord voor zetten (de, het, een); 
- je kunt het (meestal) in het enkelvoud/meervoud zetten. 
   (er zijn uitzonderingen, o.a.: rijst, plexiglas, hersenen)
Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen, gebeurtenissen, gevoelens, etc. 
kat, liefde, ongeluk, dokter, Bram (namen tellen ook mee), tafel

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Het bijvoeglijk naamwoord voegt iets bij het zelfstandig naamwoord. 
  • Het geeft een extra eigenschap aan het zelfstandig naamwoord. 
- de laptop     > de nieuwe laptop
- het feestje   > het gezellige feestje
- de foto           > de overbelichte foto

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoord
Werkwoorden zijn de "actiewoorden". Je kunt ze doen of ze geven een staat van 'zijn' aan. 
  • Ik loop naar school. 
  • Ik ben ziek. 
De meeste werkwoorden zijn zelfstandig werkwoorden (ze kunnen als enige werkwoord in de zin staan). 
wandelen, drinken, slapen, drinken, etc.


Slide 9 - Tekstslide

Werkwoord
Hulpwerkwoorden helpen zelfstandige werkwoorden (of koppelwerkwoorden). 
  • De man heeft in het park gewandeld. 
  • Hij durft te gaan klimmen. 
In één zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen. 


Slide 10 - Tekstslide

Miriam is vorige week van haar fiets gevallen. 
Het vreemde voorstel werd verworpen. 
Miriam
is
week
fiets
gevallen
Het
vreemde
voorstel
werd
verworpen
zelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord
hulp-werkwoord
zelfstandig werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulp=
werkwoord
zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Sleepvraag

Voegwoord
Voegwoorden verbinden twee zinnen met elkaar. 
Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin met een bijzin: 
  • Morgen ga ik met je eten, hoewel ik dat eigenlijk niet kan betalen. 
Nevenschikkende voegwoorden verbinden gelijkwaardige zinnen (meestal twee hoofdzinnen). 
  • Ik heb het niet gedaan, want ik had er geen tijd voor. 
  • Ik wil naar de bioscoop, maar ik heb er geen geld voor. 

Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn: als, omdat, aangezien, dat, of, doordat, hoewel, miets, evenals, naarmate, wanneer, zoals, indien, terwijl, daar, alsof, tenzij
Voorbeelden van nevenschikkende voegwoorden zijn: en, want, maar, echter, dus, noch, of (of kan dus zowel nevenschikkend als onderschikkend zijn). 

Slide 12 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels geven een plaats aan en hebben meestal een ruimtelijke functie. 
Op de kast      tegen de muur       in het restaurant       langs de weg. 
Werkwoorden hebben soms een vast voorzetsel. Het is belangrijk om het juiste voorzetsel bij de werkwoorden te plaatsen. 
Luisteren naar              Houden van
Profiteren van               Feliciteren met
Opgaan in                       Wachten op

Slide 13 - Tekstslide

zich ergeren
houden
lijken
praten
schrikken
zin hebben
zorgen
op
met
in
voor
van
aan
van

Slide 14 - Sleepvraag

Telwoorden
Telwoorden benoemen een getal of nummer. Er zijn vier verschillende soorten telwoorden:
- bepaalde hoofdtelwoorden
- bepaalde rangtelwoorden
- onbepaalde hoofdtelwoorden
- onbepaalde rangtelwoorden

Als een telwoord 'bepaald' is, is het duidelijk de hoeveelste of hoe veel iets precies is, bijvoorbeeld: 
- één, twee, negentig, tweehonderd
- eerste, tweede, negentigste, tweehonderdste
Hoofdtelwoorden geven een aantal aan: 
- één, twee, enkele, sommige
Rangtelwoorden geven een 'rang' aan. 
- eerste, tweede, laatste, zoveelste

Slide 15 - Tekstslide

Om wat voor telwoord gaat het?
Ook Filips de Tweede zocht ooit een vrouw.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
Met z'n tweeën is het veel gezelliger.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
Het jaar nul is in het dagelijks spraakgebruik heel gebruikelijk.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
Ik kon maar weinig tijd aan dat onderwerp besteden.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 19 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
De hoeveelste koningin zal Amalia straks worden?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 20 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
(vijfde)
Onder Karel de Vijfde worden de Nederlanden één.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 21 - Quizvraag

Om wat voor telwoord gaat het?
(één)
Onder Karel de Vijfde worden de Nederlanden één.
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 22 - Quizvraag

Voornaamwoorden
Er zijn veel verschillende soorten voornaamwoorden. De belangrijkste zijn:
Persoonlijk voornaamwoorden verwijzen naar personen zonder een naam te noemen. 
Moniek werkt in de supermarkt    >    Ze werkt in de supermarkt 
Bezittelijk voornaamwoorden geven een bezit aan (zonder een naam te noemen). 
Dat is Barts laptop     >     Dat is zijn laptop



ik / jij / wij / zij / ze / hij / etc.
mijn / jouw / ons / onze / hun / haar / zijn / etc.

Slide 23 - Tekstslide

Ik houd niet zo van die stijve, grijze rokken.
Ik
houd
van
stijve
rokken
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig werkwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaam-woord

Slide 24 - Sleepvraag

Het scherm van mijn smartphone is gisteren helaas gebarsten.
Het
scherm
van
mijn
smartphone
gebarsten
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulp-werkwoord
zelfstandig werkwoord
persoonlijk voornaam-woord
lidwoord
voorzetsel
bezittelijk voornaam-woord
rang-telwoord
hoofd-telwoord
zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Sleepvraag

Het vergeetachtige meisje heeft haar iPod bij die schommel laten liggen.
Het
vergeetachtige
meisje
ipod
heeft
haar
bij
de
schommel
laten
liggen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulp-werkwoord
zelfstandig werkwoord
persoonlijk voornaam-woord
lidwoord
voorzetsel
bezittelijk voornaam-woord
rang-telwoord
hoofd-telwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
zelfstandig naamwoord
hulp-werkwoord
voegwoord

Slide 26 - Sleepvraag

Studiemeter
Studiemeter > Starttaal Online > 3F > Taalverzorging > Grammatica

Woordsoorten (5 opdrachten)



Slide 27 - Tekstslide