H5 KT spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Herhaling:
-Je kunt een pvtt herkennen in een zin; 
-Je kunt een pvvt herkennen in een zin;
-Je kan een zin in een andere tijd zetten.

Nieuw:
Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer? Je hebt 3 manieren geleerd.

Slide 3 - Open vraag

Persoonsvorm
Een persoonsvorm is altijd een werkwoord. Maar hoe herken je een werkwoord?

Een werkwoord is vaak een woord dat je kunt doen of dat je overkomt. Je kunt een werkwoord ook vervoegen. Weet je nog wat dat is?

Slide 4 - Tekstslide

Vervoegen
Waarschijnlijk heb je op de basisschool al geleerd dat je een werkwoord in verschillende vormen kunt zetten:

ik-vorm (stam)
jij-vorm (stam + t)
hij/zij-vorm (stam + t)
wij-vorm (infinitief/hele werkwoord)

Slide 5 - Tekstslide

De vt van zwakke werkwoorden
Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. Je gebruikt een persoonsvorm in de verleden tijd (vt) als iets al gebeurd is.

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Zo schrijf je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

't ex fokschaap
De regel is dus:

1. Hele werkwoord - en
2. Zit de laatste letter in 't ex fokschaap?
3. ja=t  en nee=d 

VB: durven-en=durv, de 'v' zit er niet in, dus durfde(n)/gedurfd

LET OP!! DEZE REGEL GEBRUIK JE ALLEEN IN DE VT EN BIJ HET VD!!!

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige en verleden tijd
Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt.

Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is.

Even oefenen...

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen werkwoorden in de tt
Geef steeds van het volgende werkwoord de stam (ik-vorm) in de tegenwoordige tijd.

Laten we beginnen!

Slide 11 - Tekstslide

lopen
wandelen
gaan

Slide 12 - Open vraag

schrijven
zijn
verven

Slide 13 - Open vraag

Oefenen werkwoorden in de vt
Geef steeds van de volgende werkwoorden de stam in de verleden tijd.

Laten we weer beginnen!

Slide 14 - Tekstslide

computeren
lachen
kijken

Slide 15 - Open vraag

eten
zitten
drinken

Slide 16 - Open vraag

Zinnen in de tt en vt
Hoe kan je zien dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat? 

           Let op: het heeft met de persoonsvorm te maken.

We gaan oefenen. Geef van de volgende zinnen aan of ze in de tt of de vt staan. Kijk goed naar de persoonsvorm.

Slide 17 - Tekstslide

Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.
A
tt
B
vt

Slide 18 - Quizvraag

De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.
A
tt
B
vt

Slide 19 - Quizvraag

Weet jij wanneer we vrij zijn?
A
tt
B
vt

Slide 20 - Quizvraag

De zin van tijd veranderen
Je kan natuurlijk ook zelf een zin van tijd veranderen. Op deze manier kan je immers ook de persoonsvorm vinden. Soms gaat dat makkelijk en soms is dat wat lastiger. 

Laten we gaan oefenen!

Slide 21 - Tekstslide

Het meisje eet een broodje met kaas.

Slide 22 - Open vraag

Ik ga de hele dag leren voor de toets.

Slide 23 - Open vraag

Wist jij het antwoord?

Slide 24 - Open vraag

De kinderen moesten op tijd naar bed.

Slide 25 - Open vraag

Wat kan ik?
-Je kunt een pvtt herkennen in een zin;
-Je kunt een pvvt herkennen in een zin;
-Je kan een zin in een andere tijd zetten.

Klopt dat?

Slide 26 - Tekstslide