2basis 2.8 spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom                  2.8 Spelling

Spelling van pv in de verleden tijd 

                                                               

 

Leg je spullen klaar en start met lezen.

2.8 Verleden tijd (226)

2.8 Aan de slag

        Maak opdracht 1 

2.8 Persoonsvorm in de verleden tijd

2.8 opdrachten

Opdracht 3-4-5- 6a

Wie wil mijn hulp?

2.8 opdrachten

Opdracht 6a

2.8 Meervoud op -ie, -ee (160)

leertekst op blz. 160

of digitale lesstof  2.8 

-iën

-ieën

-eën

porien

olien 

bacterien

kolonien

provincien

therapieen

calorieen

industrieen

feeen

sleeen

ideeen

2.8 Noteer onderstaande rijtjes apart en zet het trema op de juiste letter.

poriën

oliën 

bacteriën

koloniën

provinciën

therapieën

calorieën

industrieën

feeën

sleeën

ideeën

Antwoorden

2.8 opdrachten

Opdracht 7 samen 

Opdracht 8 en 10   

Test Jezelf 

NUMO Leerplan ww-spelling

Welk werkwoord is NIET zwak?

1. botsen
2. vliegen
3. varen
4. staren

v.t. van 'fietsen'
=

1. fietsen
2. fiettsen
3. fietsten
4. fietsden

v.t. van 'kopen'
=

1. kochten
2. koopten
3. koopden
4. kopten

Hoe spel je de pv in de verleden tijd?

Vorige week (hoesten)de patiënten minder.

1. hoesdt
2. hoest
3. hoestten
4. hoestte

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Jaap en ik (mogen) meedoen aan de quiz.

1. mocht
2. mochtten
3. mochten
4. mogten

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Het leukste meisje (worden)niet meteen gekozen.

1. werd
2. werdt
3. wordt
4. word

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Dit zeldzame vogeltje (vliegen) langs mijn raam.

1. vliegde
2. vlogen
3. vliegt
4. vloog

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Deze dieren (zijn) veel mooier dan de panda's.

1. is
2. waren
3. was
4. was geweest

Zet in het werkwoord in de vt:
Joost (duwt) Kristien.

Zet de pv in de vt:
Mijn ouders (wekken) mij in de ochtend.

Zet de pv in de vt:
Vroeger (blaffen) Storm en Jackie harder.

Hoe spel je de pv in de verleden tijd? :
Er (gebeuren) iets onverwachts.

1. gebeurt
2. gebeurdt
3. gebeurde
4. gebeurden

2.8 opdrachten

Opdracht 4 klassikaal

Opdracht 5-6-7 zelfstandig

2.8 lassikaal: opdracht 10 

We sluiten af met een dicteetje!

5 zinnen !

2.8  Instappen

Maak opdracht 1 en 2