Week 20 les 1 H4: Nakijken Fictie H4, maken Gram. H4: 1 en 2

- Nakijken Fictie H4: 1, 4 en 5
- Herhalen Gram. zinsontleding
- Hw: Gram. H4 opdr. 1 (en 2)

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Nakijken Fictie H4: 1, 4 en 5
- Herhalen Gram. zinsontleding
- Hw: Gram. H4 opdr. 1 (en 2)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Fictie H4:
- Je kunt beschrijven hoe een schrijver spanning in een verhaal verwerkt.
- Je kunt beschrijven welke sfeer een ruimte oproept.

Gram. H4:
- Je herhaalt de zinsontleding van voorgaande hoofdstukken.


Slide 2 - Tekstslide

Fictie H4: opdr. 1 (blz. 163)
2 Beschrijving van de vier vriendinnen:
- Olivia:
- Jacky: 
- Hanna:
- Jasmijn (ik-persoon):
4 Vanuit welk perspectief wordt het verhaal geschreven?
7 Bij welk genre hoort dit boek?

Slide 3 - Tekstslide

Fictie H4: opdr. 4 (blz. 165)
1 Welke open plek lees je in regel 1 t/m 10?
2 Wanneer en hoe wordt deze open plek ingevuld?
4 Verdedig de stelling dat dit verhaal eindigt met een cliffhanger.

Slide 4 - Tekstslide

Fictie H4: opdr. 5 (blz. 166)
1 In welke ruimte speelt het verhaal zich af?
2 Draagt de ruimte bij aan de sfeer van het verhaal?
3 Beschrijf de sfeer.


Slide 5 - Tekstslide

Hoe kan ik wat vinden?
persoonsvorm:    (pv) tijdproef/getalproef
onderwerp (ond):  wie/wat + wwg?
werkwoordelijk gezegde (wwg): alle werkwoorden in de zin (ook de pv, scheidbaar samengestelde werkwoorden, te en aan het)
lijdend voorwerp (lv):  wie/wat + wwg + ond?
meewerkend voorwerp (mv):  aan wie/voor wie?
bijwoordelijke bepaling (bwb):  prullenbak (waar? wanneer? hoe? waarom? waarheen?)
bijvoeglijke bepaling (bvb) geeft extra informatie over een ZNW in een zinsdeel, kan ervoor en erachter staan

Slide 6 - Tekstslide

Herhalen zinsontleding
persoonsvorm:    (pv) tijdproef/getalproef
onderwerp (ond):  wie/wat + wwg?
werkwoordelijk gezegde (wwg): alle werkwoorden in de zin (ook de pv, scheidbaar samengestelde werkwoorden, te en aan het)
lijdend voorwerp (lv):  wie/wat + wwg + ond?
meewerkend voorwerp (mv):  aan wie/voor wie?
bijwoordelijke bepaling (bwb):  prullenbak (waar? wanneer? hoe? waarom? waarheen?)
bijvoeglijke bepaling (bvb) geeft extra informatie over een ZNW in een zinsdeel, kan ervoor en erachter staan

timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Zin 1

Ontleed onderstaande zinnen. Kies uit:

wwg - ond - lv - mv -  bwb (bvb en bijstelling).


1 Vermoeid stapte de jongen in de tram naar Amsterdam


Slide 8 - Tekstslide

Zin 2

Ontleed onderstaande zinnen. Kies uit:

wwg - ond - lv - mv - bwb (bvb en bijstelling).


2 Het boekverslag moet voor 5 juni ingeleverd worden. 


Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden: Zin 1
1 Vermoeid stapte de jongen de tram naar Amsterdam in.

1. Vermoeid= bwb
2. stapte - in = wwg
3.de jongen = ow
4. de tram naar Amsterdam = lv 
5. naar Amsterdam = bvb

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden: Zin 2
Het boekverslag moet voor 5 juni ingeleverd worden. 

1. Het boekverslag = ow
2. moet - ingeleverd - worden = wwg
3. voor 5 juni =  bwb

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Herhalen zinsontleding 

Gram. H4:
Blz. 169
- Opdr. 1: vraag 5 en 6
- Opdr. 2

Slide 12 - Tekstslide