In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- Je kent diverse zinsdelen benoemen, denkend aan wwg/nwg, ond, lv, mv, vzv en bwb.
- Je weet wat zinsdeelstukken zijn en kunt de bvb benoemen.
Antwoorden oefenzinnen havo
1 Van je kamer - een paleisje = vergelijking
2 Je hartslag sust me in slaap = beeldspraak (is personificatie, nu is metafoor voldoende)
3 Zij is beslist niet op haar mondje gevallen = metafoor
4 Tijd is als lucht = vergelijking
5 Dordrecht = metonymia (plaats - bewoners)
6 de noorderzon vertrokken = metafoor
7 Van Gogh = metonymia (maker-voorwerp)
8 Het hele stadion = metonymia (plaats-aanwezigen)
9 uit de brand helpen = metafoor
10 een kopje = metonymia (deel-geheel)
Wwg of nwg: gezegde van de zin (stappenplan op de volgende dia)
Ond = wie/wat + wwg?
Lv = wie/wat + wwg + ond?
Mv = aan wie of voor wie? (alleen bij een lv)
Vzv = zinsdeel dat begint met een voorzetsel en hoort bij het belangrijkste werkwoord in de zin
Bwb = prullenbak (waar, wanneer, hoe etc.)
Bvb = zegt iets over het kernwoord in een zinsdeel
Bijstelling = zegt hetzelfde als ervoor staat, maar dan in andere woorden. Staat tussen twee komma's of tussen een komma en een punt
Havo:
wwg = sturen toe
Ond = we
Lv = dit pakket
Mv = je
Bwb = naar aanleiding van jouw verzoek om informatie
-----------------------------------
Bvb:
van jouw verzoek om informatie -> aanleiding
jouw -> verzoek
om informatie -> verzoek
Een voorzetselvoorwerp (vzv):
- begint met een voorzetsel (in, op, tijdens, na etc.)
- het voorzetsel kun je (bijna niet) vervangen door een ander voorzetsel
- het voorzetsel hoort bij een vast werkwoord
- heeft vaak een figuurlijke betekenis
Hij wacht op zijn vriendin. -- vzv
Hij wacht op de stoep. -- bwb
Bij een bwb:
- geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan
- kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel
- 3H: opdracht 1 (Gram. h1)
- Morgen weet iedereen welk boek hij/zij gaat lezen voor het eerste boekverslag.