1.4 Aan het werk

Hoofdstuk 4: 
Mensen en machines
§1.4 
aan het werk

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: 
Mensen en machines
§1.4 
aan het werk

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen van deze les
  1. Welke 3 beroepssectoren er zijn?
  2. Wat betekend het begrip arbeidsintensief?
  3. Welke sector is kapitaalintensief? leg uit waarom.
  4. Leg uit waarom mensen in arme landen vooral in de landouw werken.

Slide 2 - Tekstslide

3 beroepssectoren
  1. Primaire sector: Landbouw
  2. Secundaire sector: Industrie
  3. Tertiaire sector: Diensten
       

Slide 3 - Tekstslide

Primaire sector =  Landbouwsector
Landbouw haalt producten uit de natuur: Akkerbouw, veeteelt, visserij, tuinbouw en mijnen.

Beroepen:
Boer, tomatenkweker, mijnwerker, visser enz.  





Arbeidsintensief

Slide 4 - Tekstslide

Arbeidsintensief
Er is veel arbeid nodig is om producten te kunnen produceren.



Slide 5 - Tekstslide

Kapitaalinstensief
Er zijn veel dure machines nodig om producten te kunnen produceren.

Slide 6 - Tekstslide

In welke landen is de primaire sector vaak nog vrij groot?
De achterblijvers, economisch minder sterke landen.

In welke landen is de primaire sector vaak nog vrij groot?

Slide 7 - Tekstslide

Arme landen
  • In arme landen zijn de meeste mensen werkzaam in de landbouw, omdat ze hun eigen voedsel moeten verbouwen.

  • Veel producten die wij hier kopen worden gemaakt in fabrieken in arme landen, omdat de lonen daar laag zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Secundaire sector = Industriesector
Werk in de fabriek:
  • Hier maakt men van GRONDSTOFFEN een PRODUCT
  • Auto-industrie, scheepswerf, staalindustrie

Beroepen:
  • Fabrieksmedewerker
  • lasser 
  • lopende band medewerker 
kapitaalintensief
Er is veel kapitaal (geld) nodig om al die machines te kunnen betalen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Tertiaire sector = Dienstensector
Iets voor een ander doen.

Je verleent een ander persoon een dienst.


Beroepen:

Leraar, verpleegkundige, dokter, notaris, politieagent, winkelier

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Aan het werk
Wat: lees en maak van 1.4 Aan het werk 1 t/m 5

Wanneer: deze les, en wanneer je het niet af krijgt, thuis afmaken!

Hulp:   de theorie (lees goed!)
              buurman/buurvrouw naast je
              de docent

Klaar: herhaling of verdieping



Slide 14 - Tekstslide

Waarom daar?
In de 19e eeuw kwamen de fabrieken.
Waar stonden die vaak?
  • bij havens
  • bij steenkoolvelden

Als je zoekt naar een goede plek voor je bedrijf let je op de: vestigingsplaatsfactoren
Voorbeelden daarvan zijn:
  • dicht bij de klant
  • goede bereikbaarheid
  • een land met lage lonen


Slide 15 - Tekstslide

Waarom daar?  Vestigingsplaatsfactoren
    
De redenen waarom een bedrijf zich op een bepaalde plaats vestigt  zijn: 

  • in de buurt van de grondstoffen ( vroeger belangrijker dan nu)
  • land met lage lonen ( nu )
  • In de buurt van jouw klanten
  • Op een goede bereikbare plek

Slide 16 - Tekstslide

Kenniseconomie 

Diensten, iets doen voor een ander. 
Kennis is hierbij belangrijk. 

kenniseconomie: land waar kennis wordt gebruikt om moderne producten worden gemaakt of geleverd.   

Slide 17 - Tekstslide

Dienstverlenende beroepen
Nederland wordt steeds meer een kenniseconomie -> we verdienen geld met kennis

Slide 18 - Tekstslide

Geschoold en ongeschoold
Geschoold werk: opleiding voor nodig
  • leraar economie, doktersassistent, elektricien
Ongeschoold werk: geen opleiding nodig 
  • postbode, vakkenvuller, vuilnisman

NL= kenniseconomie: grote vraag is naar geschoold werk.
De overheid wil daarom dat iedereen een opleiding volgt.


Slide 19 - Tekstslide

Dienst verlenende producten
  • Diensten = iets doen
  • tertiaire sector
  • Nederland kenniseconomie
  • Voorbeelden?

Slide 20 - Tekstslide

Aan het werk
Wat: lees en maak van 1.4 Aan het werk 5 t/m 9

Wanneer: deze les, en wanneer je het niet af krijgt, thuis afmaken!

Hulp:   de theorie (lees goed!)
              buurman/buurvrouw naast je
              de docent

Klaar: herhaling of verdieping



Slide 21 - Tekstslide

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 22 - Woordweb

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll