In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Leerdoelen deze les:
Talen
Syntax
Slide 1 - Tekstslide
Talen
NATUURLIJKE talen
KUNSTMATIGE talen
FORMELE talen
Slide 2 - Tekstslide
Natuurlijke taal
Mensen spreken een natuurlijke taal
Slide 3 - Tekstslide
Kunstmatige taal
Esperanto (wordt echt gesproken)
Dothraki (Game of Thrones)
Klingon
Slide 4 - Tekstslide
Menselijke talen zijn dubbelzinnig
Wat betekent “Het jongetje zag een man op zijn telefoon staan.” ?
Slide 5 - Tekstslide
Er zijn wel vier betekenissen:
Het jongetje zag de afbeelding van een man op het scherm van zijn telefoon. Het jongetje zag de afbeelding van een staande man op het scherm van zijn telefoon. Het jongetje zag een man met zijn voeten bovenop zijn telefoon (die van het jongetje) staan. Het jongetje zag een man met zijn voeten bovenop zijn telefoon (die van de man) staan.
Slide 6 - Tekstslide
Computerinstructies mogen nooit dubbelzinnig zijn
Het moet precies zijn
Het moet duidelijk zijn
Formele talen voor computers heten computertalen
Wiskunde is ook een formele taal:
Slide 7 - Tekstslide
Computertalen
Twee soorten:
Imperatieve talen
Declaratieve talen
Slide 8 - Tekstslide
Imperatieve talen
Bestaat uit een reeks instructies voor de computer Die instructies heten statements De volgorde is belangrijk
Slide 9 - Tekstslide
Objectgeoriënteerde talen
De meeste imperatieve talen zijn objectgeoriënteerd Ze werken met objecten Dat zijn de bouwstenen van een applicatie Een object bestaat uit: Eigenschappen of attributen: data die is opgeslagen in het object Methoden: acties die een object kan uitvoeren
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld van het object ‘lesgroep’
Slide 11 - Tekstslide
Zuiver imperatieve taal
Sommige talen zijn zuiver imperatief
Ze zijn niet objectgeoriënteerd
Ze hebben een beperkt aantal statements
Bijvoorbeeld de taal C
Geschikt voor embedded systems en voor bijv. Arduino (variant van C)
Het is lastig om in C te programmeren
Slide 12 - Tekstslide
Declaratieve talen
Het zijn beschrijvende talen
Bestaan dus niet uit een verzameling instructies
De volgorde is minder belangrijk
Voorbeelden van declaratieve talen:
HTML
SQL
XML
Slide 13 - Tekstslide
HTML
Beschrijft hoe informatie moet worden weergegeven op een webpagina
Het is geen reeks instructies, maar een beschrijving
Bijvoorbeeld hoe een hoofdstuk-titel moet worden getoond
Slide 14 - Tekstslide
SQL
Beschrijft welke informatie moet worden opgehaald uit een database
Bijvoorbeeld alle namen en adressenvan klanten uit Enschede
Het resultaat is een tabel metdeze gegevens
Slide 15 - Tekstslide
XML
Een taal om data op een gestructureerde manier:
op te slaan
te verzenden (via internet)
weer te geven
Bijvoorbeeld over boeken
Slide 16 - Tekstslide
Declaratieve programmeertalen
Er zijn verschillende soorten declaratieve programmeertalen De bekendste soort: functionele programmeertalen Bijvoorbeeld de talen:
Lisp
Haskell
Elm
Je kunt er kort en efficiënt in programmeren Het is lastiger om te leren
Slide 17 - Tekstslide
Grammatica’s
De taalregels van een programmeertaal heet de syntaxis Engels: syntax Elke taal heeft zijn eigen syntaxis Deze taalregels zijn heel strikt
Een haakje vergeten heeft grote gevolgen
Syntaxisverschillen – dezelfde code in vier talen
Slide 18 - Tekstslide
Javascript
C#
Slide 19 - Tekstslide
PHP
PYTHON
Slide 20 - Tekstslide
Syntaxis op drie niveau’s
De syntaxis van een taal kun je bekijken op drie niveau’s Woordniveau
de spelling
Zinsniveau
de grammatica
Contextniveau
de geldigheid van variabelen, objecten en typen.
Slide 21 - Tekstslide
Woordniveau
De syntaxis voor woorden hangt af van het type woord Voor elk type zijn spellingsregels
Slide 22 - Tekstslide
Woordsoorten
Waarde (literal)
Operator (operator)
Scheidingsteken (delimiter)
Variabelenaam (variable identifier)
Functienaam (function identifier)
Gereserveerd woord (keyword / reserved word)
Slide 23 - Tekstslide
Spaties worden niet apart benoemd
Meerdere nieuwe regels beschouwen als één
Slide 24 - Tekstslide
Zinsniveau
De grammatica Juiste volgorde van variabelen, operatoren en andere tekens Woorden worden gescheiden door:
Spatie, tab, nieuwe regel
Operator (+, -, etc.)
Scheidingstekens (zoals komma en punt)
Slide 25 - Tekstslide
Contextniveau
Regels voor welk type een variabele heeft
Regels voor waar een variabele geldig is
Voorbeeld: de variabelen getal enkwadraat alleen geldig in regel 2 en 3. In regel 6 mag ‘kwadraat’ dus niet gebruikt worden
Slide 26 - Tekstslide
Na deze les,
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)