§1 en 2 Genotype en fenotype en Chromosomen, genen en eiwitten

Erfelijkheid en evolutie
basisstof 1 Genotype en fenotype
basisstof 2 Chromosomen, genen en eiwitten
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid en evolutie
basisstof 1 Genotype en fenotype
basisstof 2 Chromosomen, genen en eiwitten

Slide 1 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 2 - Quizvraag

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 4 - Quizvraag


Slide 5 - Tekstslide

fenotype
  • Het fenotype is het uiterlijk van een organisme
  • Veel van die uiterlijke kenmerken heb je geërfd van je ouders, maar je kunt je fenotype ook zelf aanpassen.
  • Deze aanpassingen kun je niet doorgeven aan je nakomelingen.

Slide 6 - Tekstslide

genotype
  • In élke cel van je lichaam staat informatie voor ál je erfelijke eigenschappen.
  • Een stukje DNA waar informatie staat over 1 bepaalde eigenschap heet een ''gen''.
  • Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen.

Slide 7 - Tekstslide

genotype en fenotype

gen: erfelijke informatie

fenotype: uiterlijk


voorbeelden?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 10 - Quizvraag

Opbouw van een cel

Slide 11 - Tekstslide

DNA

  • DNA bevat de code voor het maken van eiwitten. Deze code ligt vast door de volgorde waarin de bouwstenen liggen. Alle bouwstenen achter elkaar heet de DNA sequentie.
  • Alle DNA sequenties van alle chromosomen bevat dus alle informatie van alle erfelijke eigenschappen. Dit heet ook wel je genotype. Het resultaat van al die informatie, alle gevormde eiwitten, levert je fenotype.

Slide 12 - Tekstslide

Fenotype
  • Het fenotype is het resultaat van de informatie die op de genen staat plus veranderingen door 'het milieu'. 
  • Het milieu kan ook uit een potje komen, zoals de man die zijn haar geverfd heeft.

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn chromosomen

Slide 14 - Tekstslide

Bouw van DNA

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Chromosomen

  • 46 chromosomen in de cel van de mens
  • Gen: deel van chromosoom waarop informatie voor 1 eigenschap staat
  • Van elk gen zijn er 2, er zijn 23 chromosomenparen.
  • Een enkelvoudige gen noem je een allel, een genenpaar noem je een allelenpaar.




Slide 17 - Tekstslide

Geslachtscellen

  • Geen paren, enkelvoudig.
  • 23 chromosomen
  • enkele allelen (blauwe ogen)

  • 23+23 = 46

Slide 18 - Tekstslide

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 19 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 20 - Quizvraag

Chromosomen komen alleen voor in geslachtscellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen hebben wij?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

chromosoom

  • Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap. Elk chromosoom bevat dus veel genen. 
  • Alle chromosomen van een paar bevatten informatie over dezelfde eigenschap, maar de informatie kan verschillen. 
  • Zo kun je van je vader als informatie de informatie voor bruine ogen krijgen, terwijl je van moeder de informatie voor blauwe ogen krijgt.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

  • Een eigenschap heeft vaak verschillende allelen: bruin en blauw bij oogkleur, bruin en blond bij haarkleur.
  • In geslachtscellen komt alle informatie maar één keer voor. Als dit niet zo was, zou het aantal chromosomen alsmaar verdubbelen.
  • In de eicel zitten 23 chromosomen, in de zaadcel zitten ook 23 chromosomen. Na bevruchting: 23 paar.

Slide 27 - Tekstslide

Mitose, gewone celdeling

Slide 28 - Tekstslide

Meiose

Slide 29 - Tekstslide

van gen, naar eiwit, naar fenotype

Slide 30 - Tekstslide

Genotype en Fenotype
Vraag 1: Meneer de Bruin is lid van een familie met een te hoog cholesterolgehalte. Doordat hij een te hoog cholesterolgehalte in zijn bloed heeft, krijgt hij een hartinfarct, doordat zijn bloedvaten verstopt gaan zitten.
Wat is in de tekst hierboven het genotype?

Slide 31 - Tekstslide

Maak Opdr.
1 t/m 7

Slide 32 - Tekstslide