H20 - Zuur- en base evenwichten

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
LabrekenenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide


Als een zure oplossing gemengd wordt met een basische oplossing, wordt de oplossing geneutraliseerd
We mengen 300 mL zoutzuur, c(HCl) = 0,015 mol/L met 500 mL natronloog, c(NaOH) = 0,35 mmol/L. Bereken de pH.

Slide 6 - Open vraag

Uitwerking

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide


Een 0,100 M oplossing van zwak zuur (HZ) heeft een pH van 2,89.
a. Bereken [ H3O].
b. Hoe groot is [ Z – ]?
c. Bereken de KZ van dit zuur
d. Welk zuur betreft het?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide


Bereken de pH van een 0,02 mol/L ammonia oplossing (NH3). 

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


Bereken de pH als 1 mol NH3 en 1 mol NH4+ wordt opgelost in 500 mL. (Kz NH4+ = 5,6.10-10)

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

We maken 100 mL buffer (pH van 3) m.b.v. 1 mol/L HF. Hoeveel gram NaF moeten we inwegen?

Slide 22 - Open vraag

Uitwerking
Gegeven:                                          1)
pH = 3      =  [H3O+]  = 10-3         
kz HF = 6,3*10-4                            2)

HF = 1 mol/L                                    3)


x = 0,63 mol NaF * MNaF (41,98817 g/mol)= 26,45 g/L  = 2,645 g in 100 mL
(2,645 g/100mL)
6,3.1041.103=x1
1,5873=x1
1.103=6,3.104x1

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Maak opgave 20 t/m 23. Upload een foto en/of stuur een E-mail als je de opgaven niet afkrijgt in de les.

Slide 26 - Open vraag

Titratiecurve zwakke base

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide