Staal taal thema draaien toets

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor
leeg van binnen?
A
de buis
B
hol
C
de as
D
bol

Slide 2 - Quizvraag

wat is een ander woord voor
in elkaar zetten?
A
ontwerpen
B
flonkeren
C
vernielen
D
monteren

Slide 3 - Quizvraag

wat is een
elektrisch apparaat?
A
een apparaat dat nog erg nieuw is.
B
een apparaat dat niet op stroom werkt.
C
een apparaat dat op stroom werkt.
D
een ander woord voor het stopcontact.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het frame van de fiets?
A
de buizen waar de wielen en het stuur aan vastzitten.
B
de staafjes die in je wielen zitten.
C
de koplamp, het acherlicht en de bel.
D
het witte stukje op het spatbord achter.

Slide 5 - Quizvraag

maak de zin af.
Het pedaal is ....
A
het handvat aan het stuur van de fiets.
B
de trapper van een fiets.
C
de terugtraprem op een fiets
D
de handrem van een fiets.

Slide 6 - Quizvraag

maak de zin af.
Met de techniek bedoelen we ....
A
dat er in het huis veel machines en apparaten staan.
B
dat je snel weet hoe je iets moet doen.
C
alles wat gaat over het bedenken en maken van machines en apparaten.
D
het ontwerpen van een huis of een gebouw.

Slide 7 - Quizvraag

Hij kocht het allernieuwste model fiets
Wat betekend het model?
A
een stukje van iets.
B
de beschrijving hoe je iets maakt.
C
dat wat in de mode is.
D
de vorm die iets heeft gekregen.

Slide 8 - Quizvraag

Waar gaat het bij versnellen van je fiets vooral om?
A
Dat je sneller gaat rijden dan je deed.
B
Dat je steeds even snel blijft rijden.
C
Dat je een goed zadel op je fiets hebt.
D
Dat je langzamer gaat rijden.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het tegengestelde van hol?
A
massief
B
het pedaal
C
de massa
D
de buis

Slide 10 - Quizvraag

Wat past het beste bij het woord
het tandwiel?
A
steeds sneller
B
rond of vierkant
C
de kartels of de tandjes
D
draaien en de olie

Slide 11 - Quizvraag

Wat past het beste bij het woord
het reuzenrad?
A
een groot wiel dat ronddraait.
B
een tandwiel dat wiebelt.
C
een as die ronddraait door stroom
D
wieken die draaien door de wind.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is geen uitvinding?
A
een computer
B
een pereboom
C
een stoomtrein
D
een zweefmolen

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
iets stoppen
B
iets in beweging zetten
C
iets laten ophouden
D
iets stopzetten

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
die fiets
B
de wandelwagen
C
het onderdeel
D
de grasmaaier

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
de wieken
B
de fietsketting
C
de spaak
D
het frame

Slide 16 - Quizvraag

timer
2:00
Wat weet je al
over Anne Frank?

Slide 17 - Woordweb