Fictie ruimte en tijd

Fictie hoofdstuk 1
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is fictie?
Verhalen die je willen vermaken door spannende, romantische, droevige, griezelige of grappige gebeurtenissen. Ze nemen je mee naar een niet bestaande wereld of naar een andere tijd. Die verzonnen gebeurtenissen noem je fictie. 
Fictie is dus niet echt gebeurd. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

spannende verhalen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een spannend verhaal heeft als tekstdoel
A
adviseren
B
vermaken
C
instrueren
D
informeren

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een cliffhanger is een manier om spanning te krijgen in een verhaal.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zorgt het tijdstip voor meer spanning in het verhaal?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan een verhaal eindigen als het veel spanning moet opwekken?
A
Met een gesloten einde
B
Met een open einde
C
Met een epiloog

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie

Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de volgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hadden afgespeeld.


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Flashback en Flashforward

Wanneer een personage terugblikt of vooruitblikt op een gebeurtenis spreek je van een flashback of flash-forward/vooruitwijzing. De gebeurtenis onderbreekt de loop van het verhaal. 




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld flashback

"Twaalf jaar geleden is dokter Hogenstijn met een experimenteel onderzoek begonnen in opdracht van de regering. Het was een onderzoek naar DNA-manipulatie. Het doel was het integreren van gemodificeerd DNA-materiaal en computerhardware. Kunstmatige intelligentie. Nu, na twaalf jaar is dit doel bereikt. Dokter Hogenstijn heeft een monster geschapen." 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is fictie?

A
een krantenartikel
B
het boek 'Spijt' van Carry Slee
C
het dagboek van Anne Frank
D
de methode: 'Nieuw Nederlands'

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Fictie perron 2

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages in verhalen
Er zijn in verhalen verschillende soorten personages:
1. hoofdpersoon
2. bijpersoon
3. achtergrondpersoon
Je kunt over die personen iets vertellen over hun uiterlijk en over hun innerlijk. Soms vertelt het personage er zelf iets over en soms doen andere personages of de schrijver dit.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een personage is?
A
Een tekenaar van een verhaal.
B
Een dier in een fabel.
C
Een schrijver van een verhaal.
D
Een persoon in een verhaal.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijfiguur
A
Alle dieren die voorkomen in het verhaal
B
Rol die minder op de voorgrond is
C
Belangrijkste persoon in het verhaal

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoofdpersoon is
A
de minst belangrijke persoon in een verhaal
B
de belangrijkste persoon in een verhaal
C
degene die vluchtig voorbijkomt in het verhaal

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een flashback?
A
Een gebeurtenis wordt op chronologische volgorde verteld.
B
Er wordt een sprong vooruit in de tijd gemaakt.
C
Er wordt een sprong terug in de tijd gemaakt.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met een flashback kan het verhaal..............worden.
A
niet-chronologisch.
B
chronologisch.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een flash forward wordt even teruggekeken in het verleden.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Flashbacks en flash forwards helpen om te begrijpen in welke volgorde dingen zijn gebeurd.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het als de schrijver al vast iets vertelt over wat er in de toekomst gaat gebeuren maar wat de (hoofd)personen in het verhaal zelf nog niet kunnen weten ?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

plaats
Om een verhaal goed te begrijpen, is het belangrijk om de plaats te weten waar het verhaal zich afspeelt.
  • Het kan de spanning verhogen.
  • Een uitgebreide beschrijving zorgt voor tijdvertraging.
  • De lezer krijgt een goed beeld van het verhaal.
  • Het kan iets vertellen over de hoofdpersoon.
  • Het kan iets vertellen over de tijd waarin het zich afspeelt.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijving van de plaats waarin het verhaal zich afspeelt is belangrijk, want
A
een spannende plek verhoogt de spanning
B
de lezer kan zich beter inleven door een goed beeld
C
de plaats kan iets vertellen over de tijd waarin het verhaal speelt
D
de plaats kan iets vertellen over de hoofdpersoon

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom wordt de plaats waar het verhaal zich afspeelt vaak duidelijk beschreven?
A
Het werkt vaak tijdvertragend.
B
De plaats zegt vaak iets over de tijd waarin het speelt
C
Je krijgt een goed beeld van de omgeving.
D
De schrijver wil graag veel bladzijden vullen.

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier GEEN voorbeeld van plaats in een verhaal?
A
Prehistorie
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ga verder met jouw eigen planner.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie les 3

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijk uit perron 1 en 2
  • kenmerken detective
  • kenmerken thriller
  • Hoe maakt een schrijver een verhaal spannend?
  • Spelen met tijd (flashback, flash forward, tijd versnellen, tijd vertragen) 
  • soorten personages
  • beschrijving personages (innerlijk en uiterlijk)
  • chronologie
  • plaats

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spannende verhalen
  • Detective
  • thriller
  • oorlogsverhalen
Een schrijver kan op verschillende manieren spanning in een verhaal brengen. De kenmerken kun je vinden in jouw boekje. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd
  • tijd versnellen (stukjes overslaan)
  • tijd vertragen (iets heel precies en uitgebreid vertellen)
  • flashback
  • flash forward 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

personen
  • karakter (hoofdpersoon, je kent de gedachten en gevoelens van deze persoon, je kent de karaktereigenschappen)
  • type (je kent maar 1 karaktertrek, geen gedachten en gevoelens) 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief
  • Ik-perspectief (minder betrouwbaar)
  • hij/zij-perspectief 
Er kan ook perspectiefwisseling plaatsvinden 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fictie perron 4

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poëzie
Bij poëzie is de afspraak dat het iets wil overbrengen.

In poëzie probeert een dichter met taal iets te zeggen. 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kenmerken poezie
  • Veel wit
  • De dichter mag zelf beslissen waar en wanneer hij leestekens/hoofdletters gebruikt.
  • Er kan rijm in zitten maar het hoeft niet.
  • Figuurlijk taalgebruik 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

rijmschema
We gaan de regels van een gedicht letters geven. Je houdt de volgorde van het alfabet aan. Als regels op elkaar rijmen, krijgen ze dezelfde letter. Is het een nieuwe klank, dan gebruik je de volgende letter van het alfabet.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten rijm
  • slagrijm                 aaaa
  • gepaard rijm       aabb
  • omarmd rijm       abba
  • gekruist rijm        abab
  • gebroken rijm     abcb

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

poezie herkennen
Je kunt poezie herkennen aan de vorm ( hoe ziet het eruit?) en aan de klas (rijm, ritme, melodie, herhaling)

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een elfje

Slide 41 - Tekstslide

Tekst: 'Waarom spijbelt een spijbelaar?'

Zie onze (nieuwe) studiewijzer voor alle teksten ;)
Limerick

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werk verder aan jouw planner. 
Zorg ervoor dat je het werk goed bijhoudt, dan ben je precies voor de proefwerkweek klaar.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies