H1 NN 4-GT Woordenlijst H1

H1 Woordenlijst - betekenis van woorden en uitdrukkingen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H1 Woordenlijst - betekenis van woorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je herkent de woorden en uitdrukkingen uit de woordenlijst.
- Je kent de betekenis van de woorden en uitdrukkingen uit de woordenlijst. 

Slide 2 - Tekstslide

Lege woordenlijst H1
Oefen eerst met de woordenlijst zonder de betekenissen. Deze krijg je van je docent. 
1. Vul eerst in wat je aan betekenissen weet
2. Vul daarna in waarover je twijfels hebt
3. Vul daarna woorden in die je niet kent. Deze kun je opzoeken.  
4. Controleer je antwoorden via het woordenboek.

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden woordenlijst H1
Wanneer je klaar bent, kun je de antwoorden van de woordenlijst vragen. 
Bewaar dit document goed en leer deze voor het tentamen. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de betekenis?
vervaardigen

Slide 5 - Open vraag

Wat is de betekenis?
ondervinden

Slide 6 - Open vraag

Wat is de betekenis?
constateren

Slide 7 - Open vraag

Wat is de betekenis?
trachten

Slide 8 - Open vraag

Wat is de betekenis?
onderscheiden

Slide 9 - Open vraag

Wat is de betekenis?
toepassen

Slide 10 - Open vraag

Wat is de betekenis?
vermelden

Slide 11 - Open vraag

Wat is de betekenis?
zich bevinden

Slide 12 - Open vraag

Wat is de betekenis van:
desnoods?
A
toch
B
zo nodig, als het echt nodig is
C
echt
D
voorlopig

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
sindsdien
A
nergens
B
per afspraak
C
vanaf die tijd
D
dienen om

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:

tamelijk
A
weinig
B
niet nodig
C
gelijk
D
In behoorlijke mate, nogal

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:

hoogstens
A
bijna niet
B
vooral
C
maximaal, op zijn meest
D
zo nodig

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
hoofdzakelijk
A
In één woord samengevat
B
vooral, voornamelijk
C
In een volledige zin de belangrijkste informatie van de tekst.
D
hoofdzaken

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent 'nauwelijks'?
A
heel strak
B
bijna geen, bijna niet

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent:
achtereenvolgens
A
laatste in de rij
B
achteraan sluiten
C
volgende in de rij
D
na elkaar, één voor één

Slide 19 - Quizvraag

De betekenis van eventueel is:


A
kenmerkend
B
misschien, mogelijk
C
van deze tijd
D
uiteraard

Slide 20 - Quizvraag

elders
A
ouders
B
wereldwijd
C
ergens anders
D
rustiger

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent 'verreweg'?


A
direct, zonder omwegen
B
heel groot/veel, gul
C
veruit, in hoge mate, vooral, voornamelijk
D
afgelegen, ver

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
CITEREN
A
een verteringsproces
B
maisplanten op gelijke hoogte afsnijden
C
letterlijk een zin/woord overschrijven
D
Zinnen in de juiste volgorde zetten

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
claimen
A
een beroep doen op
B
verzinsels, verhalen vertellen
C
echt, origineel
D
opeisen/eisen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
communiceren
A
Spreken
B
Spreken en luisteren
C
Alleen je lichaamstaal gebruiken
D
contact hebben

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
functioneren
A
toekomstige
B
een kunstwerk
C
zeer duidelijk
D
werken

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de betekenis van:
gedogen
A
(oogluikend) toestaan
B
streng verbieden
C
negeren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de betekenis van "introduceren"?
A
voorstellen
B
uitvoeren
C
beoordelen, nabespreken
D
uitleggen

Slide 28 - Quizvraag

Ontkennen
A
zeggen dat het waar is
B
zeggen dat het niet zo is
C
iets wat iemand zegt
D
opmerking over wat fout is

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent 'naderen'?
A
Nooit
B
dichterbij komen
C
Vriendelijk
D
Tot later

Slide 30 - Quizvraag

promoten
registreren
stimuleren
uitwerken
verklaren
voorspellen
iets in een soort lijst opnemen
iets wat eerder is gezegd verder uitleggen
bekend maken
zeggen dat iets gaat gebeuren
uitleggen hoe iets komt
bevorderen

Slide 31 - Sleepvraag

uitdrukkingen:
'buiten de boot vallen'
A
uit een boot vallen
B
er niet bij horen, niet geselecteerd worden

Slide 32 - Quizvraag

uitdrukkingen:
'Een lange adem hebben'
A
veel achter elkaar kunnen zeggen
B
gezonde longen hebben
C
iets lang volhouden

Slide 33 - Quizvraag

uitdrukkingen:
'een oogje dichtknijpen'
A
knipperen met de ogen
B
flirten met een ander
C
vuil in de ogen hebben
D
iets toelaten

Slide 34 - Quizvraag

uitdrukkingen:
'niet aan te slepen zijn'
A
aan de vraag van iets (product) kan bijna niet worden voldaan.
B
niet te slepen over de grond
C
overgewicht
D
te spits

Slide 35 - Quizvraag

uitdrukkingen:
'schot in de zaak'
A
een overval
B
het gaat vooruit

Slide 36 - Quizvraag

Iets uit je duim zuigen
goed door één deur kunnen 
met het verkeerde been uit bed stappen
van een mug een olifant maken
het hazenpad kiezen 
het is weer koek en ei 
het goed met elkaar kunnen vinden
sterk overdrijven
ervandoor gaan
iets verzinnen
de ruzie is voorbij, alles is goed
in een slechte bui zijn

Slide 37 - Sleepvraag

Leren voor het tentamen
- Je herkent de woorden en uitdrukkingen uit woordenlijst H1 in zinnen of teksten.
- Je kent de betekenis van de woorden en uitdrukkingen uit de woordenlijst. 

Slide 38 - Tekstslide

EINDE

Slide 39 - Tekstslide