Herhaling H5.1-5.3

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Een voorwerp krijgt een lading door het overspringen van:

1. Neutronen
2. Protonen
3. Elektronen
4. Atomen

Ongelijke ladingen...

1. stoten elkaar af
2. trekken elkaar aan

Met welke formule bereken
je de weerstand?

1. U=R⋅I
2. R=​I​​U​​
3. R=​U​​I​​
4. I=​U​​R​​

Wat is de eenheid
van weerstand?

1. ohm
2. ampère
3. volt
4. watt

Hoe kleiner de weerstand,

1. hoe groter de stroomsterkte
2. hoe kleiner de spanning
3. hoe kleiner de stroomsterkte
4. hoe groter de spanning

Wat is er constant bij een constantaandraad?

1. De spanning
2. De stroomsterkte
3. De weerstand
4. De lading

Hoe schakel je een voltmeter?

1. in serie
2. parallel

Een LDR is gevoelig voor

1. warmte
2. licht
3. beweging
4. geluid

Een LDR heeft in het donker...

1. een grote weerstand
2. een kleine weerstand

Een parallelschakeling is een schakeling....

1. met vertakkingen
2. zonder vertakkingen
3. met één stroomkring
4. met meerdere stroomkringen

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?

1. 200 Ω
2. 801 Ω
3. 1,8 kΩ
4. Dat hangt van de spanning af.

Wat is de totale weerstand?

1. 9 Ω
2. 3 Ω
3. 12 Ω
4. 11 Ω

Wat is de totale weerstand?

1. 3,3 Ω
2. 5 Ω
3. 10 Ω
4. 15 Ω

Wat is de totale weerstand?

1. 1 Ω
2. 3 Ω
3. 3,3 Ω
4. 9 Ω

Bereken de spanning over weerstand R1

1. 18,0 V
2. 3,6 V
3. 7,2 V
4. 1,8 V

Bereken de spanning over weerstand R2

1. 4,5 V
2. 3,6 V
3. 7,2 V
4. 1,8 V