In deze les zitten 72 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
2KTL
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
1.1 Wat is economie?
Leerdoelen voor deze paragraaf:
waar economie over gaat.
voorbeelden van wat jijzelf met de economie te maken hebt.
hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben.
hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert en uitspreekt.
Slide 4 - Tekstslide
Behoeften
"Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben."
Basisbehoeften (primaire behoeften)
Overige behoeften (secundaire behoeften)
Slide 5 - Tekstslide
Consumeren
Wanneer mensen iets kopen, zijn ze aan het consumeren.
Wanneer jij iets koopt, ben je een consument
Slide 6 - Tekstslide
Producenten
''Winkels, webshops en bedrijven die iets maken of voor je doen''
Slide 7 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 1.1
Slide 8 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 10
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Studiewijzer
Slide 11 - Tekstslide
Programma
bespreken opdrachten 1 t/m 10
Geldbedrag noteren
Slide 12 - Tekstslide
Een geldbedrag noteren
Je schrijft een €-teken voor het getal.
Twee cijfers achter de komma
Tussen euro's en centen zet je een komma.
Slide 13 - Tekstslide
Hele getallen in euro's
Noteren als:
€ 2
€ 2,00
€ 2,-
Slide 14 - Tekstslide
Bij duizendtallen
Noteer je een punt op drie plaatsen van achteren, zoals:
€ 12.325
€ 6.351.200
Slide 15 - Tekstslide
Aan de slag
Maken opdrachten 1 t/m 3 op pagina 34
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Studiewijzer
Slide 18 - Tekstslide
Leerdoel
Je weet waarom we geld gebruiken
Je kent het verschil tussen directe ruil en indirecte ruil
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Directe ruil
Slide 21 - Tekstslide
Indirecte ruil
Slide 22 - Tekstslide
Sanne en de klant gebruiken geld als ruilmiddel, want Sanne ontvangt geld in ruil voor het brood.
Zelf krijgt ze geld (loon) in ruil voor haar arbeid. Ook op deze manier heeft geld de functie van ruilmiddel.
Geld als ruilmiddel
Slide 23 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 5 op pagina 16 & 17
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Programma
nakijken opdrachten 1 t/m 5
Opdrachten maken
Bespreken
Slide 26 - Tekstslide
Giraal en Chartaal geld
Slide 27 - Tekstslide
Geld
Chartaal geld= munten en briefjesgeld
Geen munten van 1 of 2 cent in NL (wel in DE)
Giraal geld = Elektronisch geld
Steeds vaker gebruikt
Slide 28 - Tekstslide
Afronden
In de winkel ronden ze alles af op 5 eurocent.
vb € 5,44 --> € 5,45
€ 5,42 --> € 5,40
1, 2, 6 en 7 cent worden dan naar beneden afgerond.
3, 4, 8 en 9 cent worden naar boven afgerond.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 6 t/m 9 op pagina 18 en 19
Slide 31 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Opdrachten 6 t/m 9 bespreken
Daarna verder werken aan opdrachten
Slide 32 - Tekstslide
Nederlandse euromunten
Slide 33 - Tekstslide
Maken opdrachten 10 t/m 13 (pag.19 & 20)
Slide 34 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Huiswerk bespreken
Saldo berekenen
Slide 35 - Tekstslide
Opdracht 11 of opdracht 14
11a. Je pincode / wachtwoorden / de toegangscode voor je telefoon
11b. Als iemand zonder toestemming geld van je rekening afhaalt.
11c. Zo weet je of er geen geld af is waar jij niets van afweet.
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Studiewijzer
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Aan de slag!
KGT
Maken opdracht 15 en 16 op pag. 21
Maken rekenopdrachten 6 en 7 op pag. 34-35
Nog niet klaar? Huiswerk voor vrijdag
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Studiewijzer
Slide 42 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Starten met 1.3
Behoeften
Verschillen in behoeften
Slide 43 - Tekstslide
Behoefte
Behoefte= Iemand die graag iets wilt of wat je nodig hebt.
Primaire behoefte secundaire behoefte
basisbehoeften overigebehoeften
Slide 44 - Tekstslide
Verschillen tussen behoeften
Verschillen in behoefte worden bepaald door:
Je budget
Je leeftijd
Je geslacht
Je vrienden en klasgenoten
Het gezin waarin je opgroeit
Reclames die je ziet en hoort
Slide 45 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 7 van paragraaf 1.3
pag. 20-22
Slide 46 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Kort opdrachten bespreken
Theorie van rekenen bespreken
Aan de slag!
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Stap 1
Van de 120 examenleerlingen doet 65% economie. Hoeveel leerlingen zijn dat?
Maak van de vraag een som.
65% van 120 = ...
Slide 49 - Tekstslide
Stap 2
Maak van percentage een decimaal getal. Deel daarvoor het getal voor het % teken door 100:
65 : 100 = 0,65
Slide 50 - Tekstslide
Stap 3
Vermenigvuldig het decimale getal met het totaal.
0,65 x 120 = 78
Er doen dus 78 leerlingen examen in economie.
Slide 51 - Tekstslide
Maak opdracht 14
Straks bespreken
Slide 52 - Tekstslide
Maken opdrachten 15 t/m 19
Slide 53 - Tekstslide
Aan het werk
-> Maken opdrachten 15 t/m 19(pag. 26-27)
-> Vragen? Stellen!
-> Nog niet af? Huiswerk voor de volgende les.
Slide 54 - Tekstslide
Studiewijzer
Slide 55 - Tekstslide
Hoe maak jij keuzes als consument?
Beïnvloeding door: je ouders, verkopers, internet(influencers)
Reviews, betrouwbaarheid
Slide 56 - Tekstslide
Vergelijkend warenonderzoek
Slide 57 - Tekstslide
Vergelijkend warenonderzoek
Slide 58 - Tekstslide
Vergelijkend warenonderzoek
Slide 59 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 7
Klaar? Aan de slag met de hand out.
Slide 60 - Tekstslide
Slide 61 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Goederen en diensten
Zelfvoorziening
Opdrachten maken
Slide 62 - Tekstslide
Goederen en diensten
'Het maken van goederen
en het leveren van diensten.'
Slide 63 - Tekstslide
Goederen
Verbruiksgoed=
Korte tijd verbruik
je een goed
Gebruiksgoed= Langere tijd mee en gebruik je vaker
Slide 64 - Tekstslide
Zelfvoorziening & consumeren
Zelfvoorziening
Wanneer je zelf in je behoeften voorziet
Consumeren
Wanneer je koopt om in je behoeften te voorzien
Slide 65 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdrachten 6 t/m 13 in je boek op pag. 22-24
Slide 66 - Tekstslide
Slide 67 - Tekstslide
Gemiddelde berekenen
Alle cijfers optellen en delen door het aantal getallen.
Voorbeeld:
4 + 5 + 8 + 4 + 8 = 29
29 : 5 = 5,8
Slide 68 - Tekstslide
Nu jullie
Maken opdrachten 13 en 14
Maken rekenopdrachten 11 en 12
Slide 69 - Tekstslide
In de zomervakantie ga je een paar weken werken. In de eerste week verdien je € 76,50 in de volgende week € 83,10 in de week daarna € 112,60 en in de laatste week € 81,40.
Bereken hoeveel je gemiddeld per week verdiend.
A
€ 100,-
B
€ 70,72
C
€ 88,40
D
€ 353,60
Slide 70 - Quizvraag
In de voetbalkantine kun je de volgende dranken kopen: sportdrank voor € 1,85, sinaasappelsap voor € 2,25, ijsthee voor € 1,75 chocodrank voor € 1,95. Bereken de gemiddelde prijs van producten in de kantine.