MAW A5 Binding deel 1

Deel 1 Binding Wat gaan we doen:
Typen bindingen
Bindingen en paradigma's
Groepsvorming
Fasen groepsvorming
Groepen onderscheiden

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Deel 1 Binding Wat gaan we doen:
Typen bindingen
Bindingen en paradigma's
Groepsvorming
Fasen groepsvorming
Groepen onderscheiden

Slide 1 - Tekstslide

Welke binding is belangrijk voor onderwijs?
A
Cognitieve bindingen met leraren
B
Economische bindingen in de industrie
C
Politieke bindingen met de overheid
D
Affectieve bindingen met vrienden

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn affectieve bindingen?
A
Economische transacties in de markt
B
Emotionele verbindingen en gevoelens
C
Gezondheidszorg en welzijn
D
Onderwijs van de overheid

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn cognitieve bindingen?
A
Samenwerken in een team
B
Emotionele steun van vrienden
C
Politieke keuzes maken
D
Afhankelijkheid van kennis en leren

Slide 4 - Quizvraag

Wat omvat politieke binding?
A
Persoonlijke financiële steun
B
Familiebanden en relaties
C
Vriendschappen in de buurt
D
Collectieve goederen geregeld door de overheid

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn economische bindingen?
A
Emotionele verbindingen tussen vrienden
B
Bindingen door werk en goederen
C
Kennisoverdracht van leraren
D
Politieke macht en invloed

Slide 6 - Quizvraag

Typen bindingen
1 Economische; bindingen die met werk en goederen te maken hebben die nodig zijn voor het bestaan.
2 Politieke; binding die te maken heeft met politieke macht en collectieve goederen die door de overheid geregeld worden (onderwijs, zorg, veiligheid). 
3 Congnitieve; binding op het gebied van kennis, mensen zijn afhankelijk van anderen die hen iets leren.
Affectieve; emotionele bindingen, verwijzen naar gevoelens om ergens bij te horen.

Slide 7 - Tekstslide

Paradigma's en bindingen
1 Functionalisme paradigma: bindingen tussen mensen hebben een belangrijke functie, ze dragen bij aan het voortbestaan van de samenleving.
2 Conflict paradigma: Er is een afwezigheid van bindingen in de samenleving
Weinig sociale cohesie tussen groepen zorgt voor conflict, dus: minder bindingen = meer conflict.
3 Sociaal constructivisme paradigma: Bindingen tussen mensen zijn ook gebaseerd op emoties, persoonlijkheid en identiteit. (sociale cohesie). En zijn belangrijker dan objectieve factoren.


Slide 8 - Tekstslide

4 Rationele actor paradigma en bindingen
Iedereen maakt keuzes op basis van rationeel nadenken (niet emotioneel)
Mensen willen zo veel mogelijk voordeel halen uit wat ze doen (nutsmaximalisatie). 

Bindingen tussen mensen zijn rationele ruilrelaties.
Mensen gaan alleen bindingen met elkaar aan als ze er allebei voordeel van hebben. Voordeel weg? Relatie weg!

Slide 9 - Tekstslide

Welk paradigma herken
je vanuit de binding die
politie en demonstraten
op de foto
met elkaar hebben?
A
functionalisme
B
conflict
C
sociaalconstructivisme
D
rationele actor

Slide 10 - Quizvraag

Welk paradigma herken
je vanuit de binding die
de mensen op de foto
met elkaar hebben?
A
functionalisme
B
conflict
C
sociaal constructivisme
D
rationele actor

Slide 11 - Quizvraag

Welk paradigma herken
je vanuit de binding die
de mensen op de foto
met elkaar hebben?
A
functionalisme
B
conflict
C
sociaal constructivisme
D
rationele actor

Slide 12 - Quizvraag

Welk paradigma herken
je vanuit de binding die
de mensen op de foto
met elkaar hebben?
A
functionalisme
B
conflict
C
sociaal constructivisme
D
rationele actor

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

Fasen van groepsvorming
1 Oriëntatiefase; onzekerheid in omgang
2 Conflictfase; verschillen in opvattingen
3 Integratiefase; evenwicht en samenwerking
4 Uitvoeringsfase; ongestoorde samenwerking
5 Ordefase; institutionalisering samenwerking

Slide 15 - Tekstslide

Groepen onderscheiden
1 Formele - informele groepen
2 Primaire - secundaire groepen
3 Ingroup - outgroup

Slide 16 - Tekstslide

Informele groepen
Formele groepen
Er is sprake van een hiërarchie
Alle leden van de groep hebben een rol
Er zijn doelen en normen voor de groep
Regels zijn vastgelegd op papier
Mensen kennen elkaar goed
Mensen voelen zich emotioneel verbonden met elkaar
Geen officiele of vastliggende afspraken

Slide 17 - Sleepvraag

Welke combinatie klopt?
A
primaire groepen - onpersoonlijk
B
primaire groepen - emotionele band
C
secundaire groepen - niet doelgericht
D
secundaire groepen- niet functioneel

Slide 18 - Quizvraag

Welke combinatie klopt?
A
ingroup - niet bij de groep horen
B
ingroup - soms bij de groep horen
C
outgroup - niet bij de groep horen
D
outgroup - soms niet bij de groep horen

Slide 19 - Quizvraag