Beroepen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
OKANSecundair onderwijs

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke beroepen ken je nog?

Slide 2 - Woordweb

Deze persoon bakt brood.

Slide 3 - Open vraag

Deze persoon geeft les.

Slide 4 - Open vraag

Deze persoon schrijft boetes uit.

Slide 5 - Open vraag

Deze persoon verdedigt mensen in de rechtbank.

Slide 6 - Open vraag

Deze persoon maakt dingen met hout.

Slide 7 - Open vraag

Deze persoon werkt in een supermarkt.

Slide 8 - Open vraag

Deze persoon brengt brieven rond.

Slide 9 - Open vraag

Deze persoon brengt je drankjes naar de tafel.

Slide 10 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de slager

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de dokter

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de kok

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de fotograaf

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de schoonmaker

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de loodgieter

Slide 16 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de tuinman

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de bejaardenverzorger

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de verpleegkundige

Slide 19 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de schilder

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin met het volgende beroep: de piloot

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Welke woorden heb je gehoord?

Slide 23 - Woordweb

Maak een zin over de kapper.

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Video

Waarom moet een metselaar zich nu niet meer kapot werken?
A
Een metselaar moet niks meer doen.
B
Er is altijd een kraan op de werf.
C
Een metselaar werkt altijd met twee.
D
Alles gebeurt nu met een machine.

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Wat betekent DJ?
A
Dirk Jan
B
De Jong
C
Disc Jockey
D
Dieren Jongen

Slide 28 - Quizvraag

Welk beroep wil jij later uitoefenen? Maak een zin met 'want' of 'omdat'
Bv: Ik word later leerkracht omdat ik graag met kinderen werk.

Slide 29 - Open vraag