Ma 26 sept Verhaspelingen en Beeldspraak

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Lesdoelen

Over taal H1:

Je kent de betekenis van diverse schooltaalwoorden en moeilijke woorden.

Je kent verschillende woordraadstrategieën en past die toe.

Je kent de begrippen homoniem en homofoon.

Je weet wat beeldspraak is en wat er mis gaat bij een verhaspeling.

Beeldspraak & verhaspeling

• Beedspraak = figuurlijk taalgebruik (niet letterlijk bedoelen wat je zegt). bijvoorbeeld: 'oude koeien uit de sloot halen'
• Verhaspeling = als twee uitdrukkingen door elkaar worden gehaald. Voorbeeld: 'Volgens mij verzint hij alles uit zijn duim'

Wat is beeldspraak?

1. Letterlijk taalgebruik
2. Figuurlijk taalgebruik

Het is niet leuk om iemand om de tuin te luizen.
Dit is een verhaspeling omdat:

1. je iemand om de tuin leidt en erin luist.
2. je iemand als een aap luist (en niet om de tuin luist)

Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?

1. nakijken
2. opnoteren
3. opschrijven
4. verzamelen

In welke zin zit een verhaspeling?

1. Benny wilde de fietser voorbijgaan.
2. Benny wilde de fietser passeren.
3. Benny wilde de fietser voorbij passeren.

Wat is een voorbeeld van een verhaspeling?

1. nakijken
2. opbellen
3. optelefoneren
4. autorijden

Wat is een verhaspeling?

1. Een soort elektriciteitskabel
2. Een spellingfout
3. Een stekkerdoos van kunststof
4. Als je twee woorden of uitdrukkingen door elkaar haalt

In welke zin zit een verhaspeling?

1. Deze doos weegt echt zwaar.
2. Deze doos is echt zwaar.
3. Deze doos weegt echt veel.

In welke zin zit een verhaspeling?

1. Doe dat overnieuw
2. Doe dat opnieuw
3. Vernieuw dat even
4. oud en nieuw

Beeldspraak

Wat is beeldspraak?

Voorbeelden?

Waarom gebruik je beeldspraak?

Figuurlijk taalgebruik 

• Wat is figuurlijk taalgebruik?
• woorden hebben een andere
  betekenis.  

''Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.''

Waarom bestaat dit figuurlijke taalgebruik?

Figuurlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

figuurlijk taalgebruik

letterlijk taalgebruik

Hij loopt met zijn hoofd in de wolken

Uit de stenen fontein spuit water

De koning reageert met een ijzeren vuist

Hij trok een zuur gezicht

Mijn zusje is erg zoet

Die koekjes smaken erg zoet

Letterlijk taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

Ik heb vlinders in mijn buik.

Ik heb vlinder op mijn hand.

Het paard slaat op hol.

Mijn hart slaat op hol.

Officieel taalgebruik

Figuurlijk taalgebruik

Houdt uw factuur erbij

Neem telefonisch contact op met ons.

We bezorgen uw poststuk bij de ontvanger.

De automobilist zag de fietser over het hoofd.

Buitenlandse zwerfhonden zijn in trek.

We zetten jou vandaag in het zonnetje.

Huiswerk voor 27 sept

Maken opdr. 6 t/m 8.

Leren blz. 33 Wat is beeldspraak?

Wat is een verhaspeling? blz. 33