Formuleren: verwijsfouten - uitgebreid

Formuleren
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

Huiswerkcontrole
Pak je boek en leg je schrift open bij het huiswerk.
Huiswerk: maak 4 t/m 10.
Ik heb geen tijd voor excuses...

Slide 3 - Tekstslide

BOEK 4
Nog maar weinig mensen hebben hun boekkeuze doorgegeven...

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

LESDOELEN
  • Je weet wat bedoeld wordt met verwijsfouten, incongruentie, dat/als-constructie.
  • Je kunt bovenstaande formuleerfouten herkennen en verbeteren.

Slide 6 - Tekstslide

vragen?
Dubbelop: 
onjuiste herhaling
tautologie
pleonasme
contaminatie
dubbele ontkenning

Slide 7 - Tekstslide

vragen?
Fouten met verwijswoorden:
onjuist verwijzen
onduidelijk verwijzen

Slide 8 - Tekstslide

wat is er fout?
Er is altijd die stemmetje in haar hoofd dat fluistert.
Peter valt en daar knalt ze hoofd in vele stukken.
Toen dacht ze over een liedje van haar geliefde, die hij gemaakt heeft voor haar.

Slide 9 - Tekstslide

Verwijsfout
verwijswoorden zijn: 
die, deze, dit, dat, zijn, haar, hen, hun etc.

Slide 10 - Tekstslide

Verwijsfout: oorzaken
  • Ontbrekende kennis over onzijdige woorden (het-woorden)
  • Ontbrekende kennis over mannelijke en vrouwelijke woorden (de-woorden)
  • Ontbrekende kennis over meervoudige woorden (de-woorden)
  • Ontbrekende kennis over betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Verwijsfout: 4 moeilijkheden
  1. Woordgeslacht (m/v/o/mv-de/het/zijn/haar)
  2. Hen / hun
  3. Betrekkelijk voornaamwoord (die/dat/wat/wie/welke)
  4. Verschil zaken / personen (die/wie)

Slide 12 - Tekstslide

Woordgeslacht
Onzijdige woorden (het-woorden), o.a.:
- Namen van landen en steden
- Verkleinwoorden

Verwijzen met het, dit, dat, zijn:
Paul heeft zijn huis geschilderd. Het (dit/dat) is nu groen. Hij gaat het volgend jaar waarschijnlijk weer rood maken.

Slide 13 - Tekstslide

Woordgeslacht
Veelgemaakte fouten bij onzijdige woorden:

* In de aangereden auto zat ook het zoontje van de bestuurder. Die was erg geschrokken. --> Dat was erg geschrokken.

* Het muziekkorps heeft haar repertoire vernieuwd. -->
     zijn repertoire

Slide 14 - Tekstslide

Mannelijke de-woorden 
  • hij / hem / deze / die / zijn
  • Veel de-woorden zijn mannelijk, tenzij ze achtervoegsels hebben van vrouwelijke de-woorden
Vrouwelijke de-woorden
  • ze / zij / deze / die / haar
  • Woorden die eindigen op:
    -heid / -nis / -schap
    -de / -te / -ing / -st
    -ij / -ie
    -iek / -ica
    -theek / -teit
    -tuur / -suur
    -ade / -ide / -ode / -ude
    -ine / -se / -gage
    -sis / -tis / -xis

Slide 15 - Tekstslide

Woordgeslacht
Meervoudige de-woorden

Verwijzen met ze / zij / hen / hun / deze

Slide 16 - Tekstslide

Hen / hun
  • Hun kan nóóít onderwerp zijn!
    * Hun hebben dat gedaan -> Zij hebben dat gedaan
  • Hun: bezittelijk voornaamwoord -> Hun oma woont in Weert
  • Hun: meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) -> Ik geef hun een kopje koffie

Slide 17 - Tekstslide

Hen / hun
  • Hen: na een voorzetsel ->
     Ik geef een kopje koffie aan hen
  • Hen: lijdend voorwerp ->
     Die jongen heeft hen voorgelogen

Slide 18 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
  • Die / dat / wat
  • De-woorden: die -> De koffie die ik dronk, was erg sterk
  • Het-woorden: dat -> Het meisje dat daar loopt, is mijn zus.
  • Wat:
    - Hele zin -> De vorige aflevering heb ik gemist, wat jammer is
    -
     Overtreffende trap -> Het engste wat we zagen, was  It
    - Onbepaald voornaamwoord -> Alles wat  ze zegt, is waar

Slide 19 - Tekstslide

Vergelijk
a) De laatste keizer woonde in een groot paleis, dat we niet mooi vonden.
b) De laatste keizer woonde in een groot paleis, wat we niet mooi vonden.

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijk
a) Dit apparaat is het enige dat nog functioneert.
b) Dit apparaat is het enige wat nog functioneert.

Slide 21 - Tekstslide

Vergelijk
a) Dat vliegtuig is het mooiste dat ik hier heb aangetroffen.
b) Dat vliegtuig is het mooiste wat ik hier heb aangetroffen.

Slide 22 - Tekstslide

Verschil zaken/personen
Om naar personen te verwijzen, gebruik je:
aan wie, met wie, voor wie etc.

Om naar zaken te verwijzen, gebruik je:
waaraan, waarvoor, waarmee etc.

Slide 23 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen
Als een verwijswoord verwijst naar iets wat helemaal niet in de tekst staat, is dat incorrect.
Vb. 3: Natuurlijk is de dierenbescherming in haar nopjes met de nieuwe regels voor de veehouderij, omdat ze dan meer ruimte hebben.

Als een verwijswoord naar meerdere antecedenten kan verwijzen, is dat incorrect.
Vb. 4: De agenten arresteerden de drugscriminelen en ze maakten een hoop stennis op straat.

Slide 24 - Tekstslide

oefenen
Pak nu je telefoon.

Slide 25 - Tekstslide

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
hen
C
hun
D
zijn

Slide 27 - Quizvraag

Vul in: 'dat' of 'wat'.
Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, … veel blikschade opleverde.

Slide 28 - Open vraag

Verbeter de foute verwijzing.
Het bestuur van de club heeft gezegd dat ze
van alle leden een bijdrage verwacht aan de activiteitendag.

Slide 29 - Open vraag

Het onderwerp en de persoonsvorm moeten met elkaar 'congrueren' (samenvallen). Als het ow mv is, moet de pv ook in het mv staan (en vice versa).

De media (=mv) vertellen niet altijd de waarheid.
De politie (=ev) staat altijd voor je klaar.

3.1

Slide 30 - Tekstslide

verbeter de volgende zin: Zowel de Nederlandse politie als Interpol zijn van mening dat er een internationale DNA-databank moet komen.

Slide 31 - Open vraag

verbeter de volgende zin: De aanpassing van de ontslagregelingen bij het bedrijfsleven en de meeste overheidsdiensten veroorzaken grote onzekerheid.

Slide 32 - Open vraag

dat/als-constructie
We vinden het niet mooi als de woorden 'dat' en 'als/wanneer/indien' naast elkaar staan. Je kunt dit eenvoudig oplossen door de bijzin te verplaatsen. 
1) zoek de 'als-zin' op
2) verplaats deze bijzin naar het einde van de zin

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

opdracht 12.1
Nederland en België moeten samen één competitie voor betaald voetbal opzetten, omdat als we op de huidige voet verder gaan, de clubs van beide landen te weinig inkomsten hebben om internationaal mee te tellen.

Slide 50 - Tekstslide

opdracht 12.1
Nederland en België moeten samen één competitie voor betaald voetbal opzetten, omdat de clubs van beide landen te weinig inkomsten hebben om internationaal mee te tellen, als we op de huidige voet verder gaan.

Slide 51 - Tekstslide

opdracht 12.2
Eurohaters zijn van mening dat wanneer ons land doorgaat met het steunen van Zuid-Europese landen, de Nederlandse belastingbetaler het slachtoffer wordt.

Slide 52 - Tekstslide

opdracht 12.2
Eurohaters zijn van mening dat de Nederlandse belastingbetaler het slachtoffer wordt, wanneer ons land doorgaat met het steunen van Zuid-Europese landen.

Slide 53 - Tekstslide

opdracht 12.3
Theodore geeft al enkele maanden geen cent van zijn zakgeld meer uit, omdat zodra hij voldoende geld heeft gespaard, hij de nieuwste iPad wil kopen.

Slide 54 - Tekstslide

opdracht 12.3
Theodore geeft al enkele maanden geen cent van zijn zakgeld meer uit, omdat hij de nieuwste iPad wil kopen, zodra hij voldoende geld heeft gespaard.

Slide 55 - Tekstslide

huiswerk
Maak opdracht 11: 3, 4, 5
opdracht 12: 4 en 5

Slide 56 - Tekstslide

0

Slide 57 - Video