Tussentijdse toets 2 thema 2 - voortplanting

Tussentijdse toets 2
thema 2 - Voortplanting (3BK)
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Tussentijdse toets 2
thema 2 - Voortplanting (3BK)

Slide 1 - Tekstslide

In welk onderdeel worden zaadcellen bewaard?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 2 - Quizvraag

Wat is hier het zaadblaasje?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 3 - Quizvraag

Wat is P?
A
De prostaat
B
De Teelbal
C
De Bijbal
D
De urineblaas

Slide 4 - Quizvraag

Welke letter heeft te maken met een sterilisatie?
A
Q
B
S
C
T
D
U

Slide 5 - Quizvraag

Welke letter is
De Baarmoeder?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 6 - Quizvraag

Waar vindt meiose plaats?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 7 - Quizvraag

Hoe heet Q?

A
Eileider
B
Eierstok
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 8 - Quizvraag

Welk nummer is de plek waar eicellen liggen opgeslagen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Welke onderdelen maken vocht dat in sperma zit?
A
P en Q
B
P en R
C
Q en R

Slide 10 - Quizvraag

Welk onderdeel van het voortplantingsstelsel van de man maakt geslachtshormonen?
A
Teelbal
B
Bijbal
C
Prostaat
D
Zaadblaasje

Slide 11 - Quizvraag

Welke letter is
De Urineblaas?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 12 - Quizvraag

Hoe heet R?

A
Eileider
B
Eierstok
C
Baarmoeder
D
Vagina

Slide 13 - Quizvraag

Welk nummer is de vagina?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 14 - Quizvraag

Welk onderdeel van het voortplantingsstelsel van de vrouw maakt geslachtshormonen?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Eierstok
D
Clitoris

Slide 15 - Quizvraag

Wie is het grootst: eicel of zaadcel?
Waarom?
A
Zaadcel. Zo kan hij sneller bewegen.
B
Zaadcel. Hij bevat reservevoedsel.
C
Eicel. Zo kan zij sneller bewegen.
D
Eicel. Zij bevat reservevoedsel

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft een zweepstaart: eicel of zaadcel?
Waar is deze voor nodig?
A
Zaadcel. Kan hij naar eicel zwemmen.
B
Zaadcel. Kan hij door zaadleider heen.
C
Eicel. Kan naar zaadcel zwemmen.
D
Eicel. Kan zo door eileider heen.

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebeurt er op dag 1 van de menstruatiecyclus?
A
Je bent vruchtbaar
B
Je bent ongesteld
C
Je hebt de eisprong
D
Er gebeurt niks op dag 1

Slide 18 - Quizvraag

Wat gebeurt er op dag 14 van de menstruatiecyclus?
A
Je bent vruchtbaar
B
Je bent ongesteld
C
Je hebt de eisprong
D
Er gebeurt niks bijzonders op dag 14

Slide 19 - Quizvraag

Welk nummer is de ovulatie?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 20 - Quizvraag

Welk nummer is een rijpende follikel?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Hoe noem je het overblijfsel van de follikel na de eisprong?
A
Ovulatie
B
Eierstok
C
Gele lichaam
D
Lege Lichaam

Slide 22 - Quizvraag

Meiose of Mitose?
Eicellen en zaadcellen ontstaan.
A
Meiose
B
Mitose

Slide 23 - Quizvraag

Meiose of Mitose?
Vindt overal in het lichaam plaats.
A
Meiose
B
Mitose

Slide 24 - Quizvraag

Meiose of Mitose?
Het aantal chromosomen wordt gehalveerd!
A
Meiose
B
Mitose

Slide 25 - Quizvraag

Juist of Onjuist?
Als je zwanger bent, heb je elke maand nog steeds een ovulatie en menstruatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een primair geslachtskenmerk?
A
Borsten
B
Baardhaar
C
Okselhaar
D
Schaamlippen

Slide 27 - Quizvraag

In welke levensfase leer je te rekenen, schrijven en lezen?
A
Peuter
B
Kleuter
C
Schoolkind
D
Puber

Slide 28 - Quizvraag

In welke levensfase verandert je lichaam enorm en gaan je geslachtsorganen functioneren?
A
Peuter
B
Kleuter
C
Schoolkind
D
Puber

Slide 29 - Quizvraag

Welk nummer is de placenta?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 30 - Quizvraag

Eeneiige- of Twee-eiige Tweeling?
Heeft hetzelfde DNA.
A
Eeneiige Tweeling
B
Twee-eiige Tweeling

Slide 31 - Quizvraag

Eeneiige- of Twee-eiige Tweeling?
Is ontstaan uit 1 bevruchte eicel.
A
Eeneiige Tweeling
B
Twee-eiige Tweeling

Slide 32 - Quizvraag

Sommige baby's liggen met hun voetjes of kont naar beneden. Hoe noem je deze ligging?
A
Hoofdligging
B
Stuitligging
C
Dwarsligging
D
Voetligging

Slide 33 - Quizvraag

Welk nummer beschermt de baby tegen stoten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quizvraag

Wat is GEEN weefsel van de baby?
A
Vruchtwater
B
Vruchtvliezen
C
Navelstreng
D
Baarmoederwand

Slide 35 - Quizvraag

In welke fase verliest de moeder het vruchtwater?
A
Ontsluiting
B
Uitdrijving
C
Nageboorte

Slide 36 - Quizvraag

In welke fase verlaat de placenta het lichaam van de moeder?
A
Ontsluiting
B
Uitdrijving
C
Nageboorte

Slide 37 - Quizvraag

Welke fase van de bevalling is hier te zien?
A
Indalen
B
Ontsluiting
C
Uitdrijving
D
Nageboorte

Slide 38 - Quizvraag

Welke SOA wordt veroorzaakt door een schimmelinfectie?
A
Aids
B
Chlamydia
C
Syfilis
D
Candida

Slide 39 - Quizvraag

Welke SOA wordt veroorzaakt door het HIV-virus?
A
Aids
B
Chlamydia
C
Syfilis
D
Candida

Slide 40 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel voorkomt innesteling van de bevruchte eicel?
A
Pil
B
Pessarium
C
Nuvaring
D
Spiraaltje

Slide 41 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zorgt ervoor dat je geen eisprong hebt?
A
Pil
B
Pessarium
C
Condoom
D
Spiraaltje

Slide 42 - Quizvraag

Welk voorbehoedsmiddel zorgt ervoor dat je geen SOA krijgt?
A
Pil
B
Pessarium
C
Condoom
D
Spiraaltje

Slide 43 - Quizvraag

Waarom is Coitus Interruptus een onbetrouwbare manier van anticonceptie?
A
De ovulatie kan eerder of later zijn
B
Als je het 1 keer vergeet, kun je zwanger raken
C
In voorvocht zitten ook al zaadcellen
D
Het kan scheuren

Slide 44 - Quizvraag

Waarom is Periodieke Onthouding een onbetrouwbare manier van anticonceptie?
A
De ovulatie kan eerder of later zijn
B
Als je het 1 keer vergeet, kun je zwanger raken
C
In voorvocht zitten ook al zaadcellen
D
Het kan scheuren

Slide 45 - Quizvraag

Welke vorm van noodmaatregel kan tot maximaal de 7e week van de zwangerschap worden uitgevoerd?
A
Morning After Pil
B
Abortus Pil
C
Zuigcurettage
D
Late Abortus

Slide 46 - Quizvraag