medicijnen samenvatting periode 5

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Noem de regel van vijf

Slide 2 - Open vraag

Waarom mag je niet alle medicijnen fijn malen?

Slide 3 - Open vraag



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen, de maag en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 4 - Quizvraag

De huid bestaat uit de opperhuid, lederhuid en bindweefsel.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Medicijnen met een verlengde werking hebben vaak 'retard' erachter staan
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

Slide 7 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
Een subcutane injectie wordt snel opgenomen
B
Een subcutane injectie wordt geleidelijk opgenomen

Slide 8 - Quizvraag

Insuline injecteren is een loodrechte techniek.
A
onjuist
B
juist

Slide 9 - Quizvraag

Vaccinatie
wat is dat?
A
inenting
B
immuniteit
C
infectie
D
antistof

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke injectie kan je 45 en 90 graden injecteren
A
intramusculair
B
subcutaan
C
intraveneuze
D
insuline injecteren

Slide 11 - Quizvraag

Waarvoor dient de rangeertechniek bij het i.m. injecteren?
A
niet terugvloeien medicatie
B
minder beschadiging aan huid
C
niet lekken van bloed
D
rangeertechniek gebruik je bij s.c. injectie

Slide 12 - Quizvraag

Op welke plaatsen mag je IM injecteren?
A
buik, bovenbeen en bil
B
bovenarm, bil en buik
C
bovenarm, bilspier, bovenbeen
D
onderarm, bilspier en bovenbeen

Slide 13 - Quizvraag

Wie moet alert zijn op signalen van problemen met medicatie?
A
De arts
B
De verzorgende
C
De helpende
D
Alle zorgverleners

Slide 14 - Quizvraag

Wie is verantwoordelijk voor het leveren van medicatie?
A
Alle zorgverleners
B
Familie
C
De apotheek
D
De arts

Slide 15 - Quizvraag

Wie mag wijzigingen in baxterzakjes uitvoeren?
A
De familie
B
De apotheek
C
De verzorgende
D
De klant zelf

Slide 16 - Quizvraag

Welke zorgverlener mag medicatie stoppen
A
De klant zelf
B
De familie
C
De verpleegkundige
D
De arts

Slide 17 - Quizvraag

Wie levert een actuele medicatie toedieningslijst
A
De arts
B
De apotheek
C
De verpleegkundige
D
De helpende

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

parcetamol is een
A
stofnaam
B
merknaam

Slide 22 - Quizvraag

brufen is een
A
stofnaam
B
merknaam

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

analgetica zijn
A
hartmedicatie
B
bloedverdunners
C
rustgevende medicijnen
D
pijnstillers

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Welke medicijnen kun je geven bij astma/COPD ?
A
luchtwegverwijders
B
ontstekingsremmer
C
luchtwegverwijders en onstekingsremmer
D
geen van beide

Slide 29 - Quizvraag

Welke stelling is onjuist?
A
Nadroparine is een antistollingsmiddel
B
Insuline laat de glucosespiegel dalen
C
Morfine onderdrukt pijn
D
Atropine verlaagt de hartslag en de bloeddruk

Slide 30 - Quizvraag

Mogelijke complicaties bij injecteren kunnen zijn?

Slide 31 - Open vraag

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Link