Les 4 Kostensoorten

kosten soorten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

kosten soorten

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Terugblik
  2. Lesdoelen
  3. Theorie
  4. Controlevragen
  5. Inoefening

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
  • Winst
  • Nettowinst
  • Bedrijfskosten

Slide 3 - Tekstslide

Wat voor soort kosten heeft een ondernemer altijd?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen

Aan het eind van de les...

  • Kun je het verschil tussen uitgaven en

kosten uitleggen

  • Weet je hoe je het nettoresultaat moet uitrekenen
  • Kun je kostensoorten omschrijven


Slide 5 - Tekstslide

Kosten

Uitgaven en kosten zijn in het dagelijks spraakgebruik hetzelfde, maar in de vaktaal zijn het verschillende begrippen.


Als een ondernemer op 1 juni 2018 een bedrijfsauto koopt voor 86.000,- en hem onmiddelijk betaald, is dat een uitgave van 86.000,-.


Om de kosten te berekenen, wordt de aanschafprijs, of ten minste een groot deel daarvan, verdeeld over een aantal jaren.


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld

Als de auto van 86.000,- 8 jaar wordt gebruikt, en daarna nog 6.000,- opbrengt, zouden de kosten op 10.000,- per jaar kunnen worden vastgesteld.

Slide 7 - Tekstslide

Opbrengsten en kosten

        Omzet/opbrengst verkopen

-      Inkoopwaarde omzet (IWO)

---------------------------------------

        Brutowinst/verkoopresultaat

-      Overige kosten

---------------------------------------

       Nettoresultaat

Slide 8 - Tekstslide

Nettoresultaat

Dit netto- of bedrijfsresultaat kan positief (nettowinst)

of nagatief (nettoverlies) zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Overige kosten

Overige kosten zijn variable.

Bij een negatief nettoresultaat (nettoverlies) kunnen deze kosten worden verlaagd/beheerst = kostenbeheersing.


Om inzicht te krijgen in deze kosten kunnen ze worden opgedeeld in soorten/categorieën.

Slide 10 - Tekstslide

7 kostensoorten

1. kosten van arbeid

2. kosten van grond (verstigingsplaats)

3. kosten van grond- en hulpstoffen

4. kosten van diensten van derden

5. kosten van belastingen

6. kosten van rente

7. kosten van duurzame productiemiddelen

Slide 11 - Tekstslide

1. kosten van arbeid

a. betaalde lonen (meestal volgens de cao)

b. werkgeversgedeelte van de sociale lasten (sociale verzekeringen)

c. overige personeelskosten (reiskosten, dienstkleding, kerstpakket)

Slide 12 - Tekstslide

2. kosten van grond (verstigingsplaats)

Grond is waardevast


Als het geen bezit is, zijn er huurkosten


De locatie is voor een groot deel

verantwoordelijk voor de kosten.

Slide 13 - Tekstslide

3. kosten van grond- en hulpstoffen

Grondstoffen = gebruikte stoffen die men weer terug vindt in het uiteindelijke product.


Hulpstoffen = stoffen die niet aan het product

worden toegevoegd, maar tijdens het

productieproces wel verbruikt zijn.


Afval = grondstoffen die tijdens het produceren verloren zijn gegaan.

Slide 14 - Tekstslide

4. kosten van diensten van derden

Derden = mensen die buiten het bedrijf werkzaam zijn.


- boekhouder

- reclamebureau

- drukker

- schilder

- enz.

Slide 15 - Tekstslide

5. kosten van belastingen

Kosten voor belastingen worden aan de consument doorberekend.


21 %

6 %

Slide 16 - Tekstslide

6. kosten van rente

Rente = de vergoeding die wordt ontvangen voor het uitlenen van geld en die betaald wordt door degene die het geld leent.


Eigen vermogen of geleend

geld = vreemd vermogen

Slide 17 - Tekstslide

7. kosten duurzame productiemiddelen

Duurzame productiemiddelen = goederen of diensten waarmee meerdere productieprocessen kan worden gedaan (oven, computer).


1. afschrijvingskosten

2. rentekosten

3. complementaire kosten


Slide 18 - Tekstslide

Onder welke soort vallen deze kosten?
reiskosten
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 19 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
boekhouder
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 20 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
gasfornuis
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 21 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
servetten
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 22 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
mayonaise
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 23 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
21 % btw
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 24 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
locatie
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 25 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
Geverfde gevel
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 26 - Quizvraag

Onder welke soort vallen deze kosten?
6 % btw
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 27 - Quizvraag

Werkvorm: wat ben ik?

Iedereen neem één van de zeven

kostensoorten in zijn hoofd.

De andere leerlingen moeten dit zien

te raden door vragen te stellen.


Differentiatie: probeer de kostensoorten

de tweede ronde eens uit te beelden.  

timer
30:00

Slide 28 - Tekstslide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les...

  • Kun je het verschil tussen uitgaven en

kosten uitleggen

  • Weet je hoe je het nettoresultaat moet uitrekenen
  • Ken je de zeven kostensoorten
  • Kun je kostensoorten omschrijven

Slide 29 - Tekstslide