6.1 Produceren maar!

Hoofdstuk 6
Weet je het nog?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6
Weet je het nog?

Slide 1 - Tekstslide

Een eigen bedrijf
Als je een eigen bedrijf hebt, ga je iets produceren

Inkopen > doorverkopen, winst wanneer de inkoopprijs lager is dan de verkoopprijs

Produceren via productiefasen, winst als de verkoopprijs hoger is dan de kostprijs per product

Slide 2 - Tekstslide

Verkopen van producten
Als producent biedt jij jouw producten aan, je zorgt voor aanbod

Mensen die het product willen kopen, zorgen voor vraag
Bij een hogere prijs, een lagere vraag
Bij een lage prijs, een hoge vraag

Slide 3 - Tekstslide

De inkoopprijs van jouw producten is met 5% gestegen. Leg uit welk risico je loopt als je de verkoopprijzen ook met 5% laat stijgen.

Slide 4 - Open vraag

Je winst wordt hoger/lager als je verkoopprijs stijgt
A
hoger
B
lager

Slide 5 - Quizvraag

Je winst wordt hoger/lager als je inkoopprijzen stijgen
A
hoger
B
lager

Slide 6 - Quizvraag

Je winst wordt hoger/lager als je meer productiekosten hebt
A
hoger
B
lager

Slide 7 - Quizvraag

Aan het eind van de zomervakantie is er extra veel vraag voor schoolschriften. Toch zijn de prijzen dan niet extra hoog. Dat komt doordat:
A
het aanbod ervan dan ook hoog is
B
het aanbod ervan dan ook laag is
C
de productiekosten dan ook hoog zijn
D
er geen concurrenten zijn

Slide 8 - Quizvraag

Telplus produceert telefoonhoesjes. Voor het maken van 50.000 hoesjes heeft het bedrijf in totaal €75.000 productiekosten. Bereken de kostprijs per telefoonhoesje.

Slide 9 - Open vraag

Telplus heeft een kostprijs van €1,50. Zij verkoopt de hoesjes voor €2,10 per stuk. Bereken hoeveel winst Telplus in totaal behaalt op de verkoop van 50.000 telefoonhoesjes.

Slide 10 - Open vraag

Hoofdstuk 6
6.1 Produceren maar!

Slide 11 - Tekstslide

Productie
Als je gaat produceren heb je middelen nodig - productiefactoren

  • Kapitaal - investeren in kapitaalgoederen
  • Arbeid - menselijke inspanningen
  • Natuur - alle grondstoffen uit de natuur
  • Ondernemerschap - het combineren van kapitaal, arbeid en natuur om winst te maken

Slide 12 - Tekstslide

Voor de productie van een stoel wordt er in eerste instantie hout van de bomen gebruikt
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 13 - Quizvraag

Bij het repareren van een fiets is Johan ongeveer 30 minuten kwijt
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 14 - Quizvraag

Maaike zorgt ervoor dat haar personeel de juiste middelen tot hun beschikking heeft om zo efficiënt mogelijk te produceren
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 15 - Quizvraag

Arnold investeert in een nieuwe auto zodat hij sneller kan bezorgen.
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 16 - Quizvraag

Toegevoegde waarden
  • Alle bedrijven die na elkaar aan een product meewerken vormen samen de bedrijfskolom

  • Toegevoegde waarde - de waarde die een producent toevoegt aan het eindproduct door het bewerken van materialen


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Stel zelf een bedrijfskolom op voor een brood

Slide 19 - Open vraag

Waarom behoort de consument niet tot de bedrijfskolom?

Slide 20 - Open vraag

Beloning productiefactoren
Wanneer je een productiefactor levert, ontvang je een beloning.

  • Kapitaal: rente/huur
  • Arbeid: loon
  • Natuur: pacht
  • Ondernemerschap: winst

Slide 21 - Tekstslide

Marijke heeft een stuk land, elke maand ontvangt zij een vergoeding van Bert die dit land gebruikt voor zijn koeien
A
Huur
B
Loon
C
Winst
D
Pacht

Slide 22 - Quizvraag

Aan het einde van het kwartaal maakt Jos de boekhouding op om te kijken hoeveel hij verdient heeft met zijn eigen bedrijf
A
Huur
B
Loon
C
Winst
D
Pacht

Slide 23 - Quizvraag

Arbeid
Productie kan kapitaalintensief of arbeidsintensief zijn

  • Kapitaalintensief - in verhouding meer machines dan mensen
  • Arbeidsintensief - in verhouding meer mensen dan machines

Slide 24 - Tekstslide

Autofabriek
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 25 - Quizvraag

Containeroverslag in de haven
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 26 - Quizvraag

Middelbare school
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 27 - Quizvraag

Schildersbedrijf
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 28 - Quizvraag

Verzorgingstehuis
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 29 - Quizvraag

Afschrijving
Door gebruik worden producten minder waard
  • Afschrijving - de jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen

Afschrijvingskosten per jaar = (aanschafwaarde - restwaarde) / aantal gebruiksjaren 

Slide 30 - Tekstslide

Voor zijn bedrijf koopt Henk een nieuwe bestelbus voor €17.800. De bus gaat hij vijf jaar gebruiken. Na vijf jaar ontvangt Henk nog €3.500 voor de bestelbus. Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Slide 31 - Open vraag

Een bedrijf investeert in een nieuwe productierobot. De robot kost €275.000 en wordt zes jaar gebruikt. Na zes jaar is de restwaarde nog €80.000. Bereken de jaarlijkse afschrijving.

Slide 32 - Open vraag

AAN HET WERK!
opdracht 1 t/m 13 van paragraaf 6.1

Slide 33 - Tekstslide