In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Toetsvragen
Hoofdstuk 2 dieren
Slide 1 - Tekstslide
Soorten zijn geordend op basis van een systeem dat een paar honderd jaar geleden is bedacht door de bioloog Linnaeus. In het ordeningssysteem kom je de volgende begrippen tegen: Hoofdafdelingen – klassen – geslachten - orden – families – soorten - rijken
Dieren behoren tot het dierenrijk. Door naar de symmetrie en het skelet te kijken kun je het rijk van de dieren onderverdelen in hoofdafdelingen. De stekelhuidigen is één van de hoofdafdelingen van de dieren. Een zeester is een voorbeeld van een stekelhuidige. Wat kun je zeggen over de symmetrie en het skelet van een zeester?
A
tweezijdig symmetrisch – geen skelet
B
tweezijdig symmetrisch – inwendig skelet
C
veelzijdig symmetrisch – geen skelet
D
veelzijdig symmetrisch – inwendig skelet
Slide 4 - Quizvraag
In de lichaamscellen van dieren vindt verbranding plaats. Voor die verbranding is zuurstof nodig. Dieren nemen zuurstof op met hun ademhalingsorganen.
Waar of niet waar?
I De ademhalingsorganen van de vissen zijn hun kieuwen. II Sponzen en holtedieren ademen met hun huid.
A
I en II zijn beide waar.
B
I is waar, II is niet waar.
C
I is niet waar, II is waar.
D
I en II zijn beide niet waar.
Slide 5 - Quizvraag
Luiaards Luiaards zijn zoogdieren die in het tropisch regenwoud in Zuid-Amerika leven. Ze hangen aan takken in bomen, waarvan ze de bladeren eten. Ze bewegen zich heel langzaam. Ze slapen ruim achttien uur per dag. In die tijd verteren ze hun voedsel.
Welke twee woorden ontbreken in de zin hieronder. Luiaards hebben een ...1... darmkanaal dan even grote vleeseters, omdat plantaardig voedsel ... 2 ... te verteren is dan vlees.
A
1 = korter, 2 = moeilijker
B
2 = korter, 3 = gemakkelijker
C
1 = langer, 2 = moeilijker
D
2 = langer, 3 = gemakkelijker
Slide 6 - Quizvraag
Elk dier moet eten om in leven te blijven. Sommige dieren eten planten, andere dieren zijn vleeseters en er zijn dieren die zowel planten als dieren eten. a Hoe noem je planteneters? b Hoe noem je vleeseters? c Hoe noem je dieren die zowel planten als dieren eten
Slide 7 - Open vraag
We weten dat rupsen en vlinders in feite één en hetzelfde dier zijn. Eigenlijk is de rups een jonge vlinder. In het schema zie je de ontwikkeling van een vlinder.
1. Hoe wordt de opvolging van veranderingen binnen het leven van een organisme genoemd? 2. Wat gebeurt er tijdens deze veranderingen binnen het leven van een organisme?
A
1 = groeifasen, 2 = groei van organen
B
1 = groeifasen, 2 = verandering van organen
C
1 = levenscyclus, 2 = groei van organen
D
1 = levenscyclus, 2 = verandering van organen
Slide 8 - Quizvraag
Je ziet een sneeuwhaas. De sneeuwhaas heeft een eigenschap die hem helpt om de winterkou te overleven. Welke eigenschap is dat?
A
Winterrust
B
Wintervacht
C
Camouflage
D
Snelheid
Slide 9 - Quizvraag
Een wesp en een zweefvlieg lijken op elkaar. Hoe wordt het lijken op een andere soort genoemd.
A
mimicry
B
camouflage
Slide 10 - Quizvraag
Als een dier in winterslaap gaat verbruikt het minder energie. Hoe komt dat? Kies het beste antwoord.
A
Het dier laat zijn lichaamstemperatuur zakken.
B
het dier beweegt minder als het slaapt.
C
het dier eet minder.
D
Het dier gaat in een nest of hol liggen.
Slide 11 - Quizvraag
Wij, als mensen, zijn zoogdieren. Onder welke afdeling van de dieren vallen wij dan?
A
Eencellige dieren
B
Geleedpotigen
C
Holte dieren
D
Gewervelden
Slide 12 - Quizvraag
Wat is bronst?
A
Dracht bij een dier
B
Paardrift van dieren
C
Bevalling bij een dier
D
Paarseizoen van dieren
Slide 13 - Quizvraag
Wie is de bedenker van de classificatie van dieren en planten?
A
Carolus Linnaeus
B
Charles Darwin
C
Midas Dekkers
D
Melvin Calvin
Slide 14 - Quizvraag
Hoe noem je jongen die direct na de geboorte met de volwassen dieren mee kunnen?
A
nestvlieder
B
nestblijver
Slide 15 - Quizvraag
Zoogdieren zijn
A
Warmbloedig
B
Koudbloedig
Slide 16 - Quizvraag
A
amfibieën
B
vissen
C
reptielen
D
zoogdieren
Slide 17 - Quizvraag
Zoogdieren
A
zijn levendragend
B
leggen eieren
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen een reptiel en een zoogdier?
A
Reptielen hebben een staart
B
Reptielen hebben een ruggengraat
C
Reptielen leggen eieren
D
Reptielen kunnen niet vliegen
Slide 19 - Quizvraag
Wie legt eieren zonder schaal om zich voort te planten?
A
vissen en reptielen
B
reptielen en amfibieën
C
amfibieën en vissen
D
vissen, amfibieën en reptielen
Slide 20 - Quizvraag
A
Geleedpotige
B
Weekdieren
C
Stekelhuidige
D
Holtedieren
Slide 21 - Quizvraag
Klaar???
Kies een van de onderwerpen op de volgende pagina en start met de creatieve opdracht.