woordvolgorde in het Nederlands owr 4

Zinnen maken
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Beroepsopleiding

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
wie of wat
Eerste werkwoord

Slide 2 - Sleepvraag

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil

Slide 3 - Sleepvraag

Wie/wat - werkwoord - rest van de zin - tweede werkwoord

Ik ga om half negen met de fiets naar school.

Slide 4 - Tekstslide

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
Tijd - manier - Plaats.


Ik ga om half negen met de fiets naar school.

Slide 5 - Tekstslide

Woordvolgorde

  • Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  • Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.

Slide 6 - Tekstslide

vandaag - ik - een taart - bak

Slide 7 - Open vraag

Ik een balkon heb maar ik geen tuin heb.

Slide 8 - Open vraag

Voegwoorden
Voegwoorden plakken zinnen aan elkaar. 
https://www.youtube.com/watch?v=eAeci1LdQWI

Hij is blij. Hij heeft zijn diploma gehaald. 

Hij is blij, want hij heeft zijn diploma gehaald.


Slide 9 - Tekstslide

1. En, maar, of, dus, want


Slide 10 - Tekstslide

Verschillende soorten voegwoorden
Ik hou van pizza en ik hou van pannenkoeken.

Wil je koffie of wil je thee?

Mijn trui is bruin, maar de trui van mijn zus is rood. 

Jolijn kwam te laat voor de les want de lift was kapot.






Slide 11 - Tekstslide

Bart zit huiswerk te maken en Tom kijkt tv.
Wat is het voegwoord?
A
kijkt
B
tv
C
en

Slide 12 - Quizvraag

Ik wil naar buiten, maar het regent.
Wat is het voegwoord?
A
ik
B
regent
C
maar

Slide 13 - Quizvraag

Wil je koffie of wil je thee?
Wat is het voegwoord?
A
koffie
B
thee
C
of

Slide 14 - Quizvraag